e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Donk

Overzicht

Gevonden: 905

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broeden, op eieren zitten broeden: bryǝ (Donk) [N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
broedende kip op eieren kloek: kluk (Donk) [N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.] I-12
broedziek broedkarig: brutkǭrǝx (Donk) Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.] I-12
bronstig breustig: brøu̯stex (Donk) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12
bronstig, van merries sturig: stȳrǝx (Donk) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.] I-9
brullen brullen: brølǝ (Donk) Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
brulse koe brul: brøl (Donk) Koe die niet meer drachtig is en veel brult. [JG 1a, 1b] I-11
brulziekte brul zijn: (de koe is) brøl (Donk) Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C] I-11
buik pens: pɛns (Donk) Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41] I-9
buitendeurtje van het varkenshok deur: døǝr (Donk) Het deurtje waardoor het varken de stal in en uit kan lopen. [N 5A, 60f] I-6