20121 |
spinnen |
spinnen:
speͅnə (P115p Duras)
|
spinnen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
spinnengeweef:
spenəgəwɛəf (P115p Duras)
|
spinnenweb [RND]
III-4-2
|
18088 |
spit |
verschot:
verschot (P115p Duras)
|
een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
32749 |
spitten |
graven:
grǭvǝ (P115p Duras)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
34582 |
sporten |
sproten:
sprǫu̯tǝ (P115p Duras)
|
De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b]
I-13
|
21352 |
spreken, praten |
klappen:
ni hoat klappe (P115p Duras)
|
Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
34055 |
springstier |
springvar:
sprɛŋvɛ̄r (P115p Duras)
|
[JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
20125 |
staart |
staart:
stat (P115p Duras, ...
P115p Duras,
P115p Duras)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-11, I-12, I-9
|
33976 |
staartriem |
staartteugel:
statthø̜ygǝl (P115p Duras
[(ook in kar)]
)
|
Riem die onder de staart van het paard doorloopt en aan het haam of aan het borsttuig is vastgemaakt als het paard geen zadel draagt. Dit onderdeel van het paardetuig was al aan het verdwijnen in de laatste fase van het met kar en paard rijden. Het belet dat het haam naar voren schuift als het paard het hoofd buigt. [JG 1b, 1c, 2b, 2c; monogr.]
I-10
|