| 18080 |
verkoudheid |
kou:
je goat enne köu pakken (P115p Duras)
|
ge zult een kou vatten [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
| 23312 |
vespers |
vespers (<lat.):
də vespərs (P115p Duras)
|
de vespers [RND]
III-3-3
|
| 33756 |
veulen |
veulen:
vø̜i̯lǝ (P115p Duras)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
| 22832 |
vieren |
vieren:
gəvi.ət (P115p Duras)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
| 21537 |
vijf centiem |
solletje:
e solleke (P115p Duras)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 5 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
| 21538 |
vijfentwintig centiem |
kwartje:
kwartje (P115p Duras)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 25 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
| 17768 |
vinger |
vinger:
viŋər (P115p Duras)
|
vinger [RND]
III-1-1
|
| 19745 |
viooltje |
flet:
flet (P115p Duras)
|
Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)]
I-7
|
| 24266 |
vlaamse gaai |
roethanno:
roethanne (P115p Duras, ...
P115p Duras)
|
vlaamse gaai [ZND 01 (1922)] || vlaamse gaai (meerkol) [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
| 33117 |
vlegelband |
staartel:
statǝl (P115p Duras)
|
Het riempje waarmee de kap van de knuppel aan het oog van de stok is vastgesnoerd. Het is doorgaans een smal en lang schapenleren riempje dat over de kap aan de vlegelknuppel wordt gevlochten en door het oog aan de stok wordt gehaald. Meestal is het een los riempje; soms echter is deze band het uiteinde van dezelfde veter of nestel waarmee de kap aan de knuppel wordt vastgesnoerd. Soms nog wordt melding gemaakt van het gebruik daarvoor een palingvel te nemen (het type aalsvel en in L 314, 325 en 360) of een pees (in L 318b ). Zwalber is de plaatselijke benaming voor de zwaluw; overdrachtelijk betekent het woord ook een verbindingsstuk. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [vlegel], zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, e. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|