29613 |
sterk ijzerhoudende klei |
ijzeraarde:
ī̄zǝrē̜rt (L381p Echt)
|
[N 98, 22; monogr.]
II-8
|
34050 |
stier |
duur:
dȳr (L381p Echt),
stier:
stīr (L381p Echt)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
28975 |
stiksteek |
achtersteek:
axtǝrstēk (L381p Echt)
|
Fijne, rechte steek. De stiksteek verbindt twee delen aan elkaar. Hij is een achtersteek, die van boven één steeklengte terug en van onderen steeds twee steeklengtes voorwaarts wordt gestoken. De steken volgen elkaar met onzichtbare tussenruimtes op. Zie afb. 32. [N 59, 54; N 62, 9; N 62, 16a; L 31, 46]
II-7
|
28859 |
stikzijde |
stikzij(de):
stekzi (L381p Echt)
|
Zijdegaren om mee te stikken of te naaien. [N 59, 7c; N 59, 7a; N 62, 57]
II-7
|
31693 |
stobbe |
boks:
boks (L381p Echt
[(van eiken - abelen - populieren)]
),
knoer:
knø̜̄ǝr (L381p Echt
[(alleen van dennenbomen)]
)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|
19950 |
stoken |
stoken:
štø̄̄kǝ (L381p Echt),
štǭkǝ (L381p Echt)
|
Brandstof toevoeren tijdens het bakproces van pannen en gresbuizen. [monogr.] || Brandstof toevoeren tijdens het bakproces. Wanneer de ringoven met kolen wordt gestookt, wordt de brandstof in de ringoven via de stookpotten in de kamers gebracht. Het stoken vormt de tweede fase in de cyclus die de steen tijdens het bakproces in ringovens, vlamovens en tunnelovens ondergaat. In de opwarmfase wordt de steen gedroogd en verhit, in de stookperiode wordt de steen goed doorbakken en in de afkoelfase wordt hij met behulp van de buitenlucht geleidelijk afgekoeld. [N 98, 139; monogr.]
II-8
|
27245 |
stoker |
stoker:
štø̄̄kǝr (L381p Echt),
štø̜̜̄̄kǝr (L381p Echt)
|
De arbeider die tijdens het bakproces het vuur in de pannen- of gresbuizenoven op de vereiste temperatuur houdt. [monogr.] || De arbeider die tijdens het bakproces het vuur in de ringoven op de vereiste temperatuur houdt. Wanneer het vuur in de oven te warm was, zei men in Q 121b dat de oven te gloei (ts\ glø̜j) was. [N 98, 140; monogr.]
II-8
|
28984 |
stolpen |
omdraaien:
omǝtręjǝ (L381p Echt)
|
Het machinaal of met de hand aanstikken van belegsels, waarbij gekeerd wordt. [N 59, 60]
II-7
|
29524 |
stookgat |
stookgat:
štǭk˲gāt (L381p Echt)
|
Elk van de in het gewelf aangebrachte stookgaten. De stookgaten bevinden zich pal boven het rooster in de diverse kamers van de vlamoven. [monogr.]
II-8
|
29784 |
stookpotten |
stookpotten:
štōkpø̜t (L381p Echt
[(enkelvoud: štōkpǫt)]
)
|
Ronde gaten in het gewelf boven de kamers, afgesloten door ijzeren deksels, waardoor de brandstof toegevoerd wordt. In Q 83 werden de kolen door het kijkgat in de oven geschept. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛkijkgatɛ.' [N 98, 136; N 98, 137; monogr.]
II-8
|