28952 |
naad |
naad:
nǭt (L381p Echt)
|
Verbinding die ontstaat bij het aanelkaarnaaien van twee stukken van een stof (Van Dale, pag. 1769). [Wi 5; S 25; Gi 1.IV, 14]
II-7
|
29073 |
naadloze rug of middenrug |
rechte rug:
ręxtǝ rø̜k (L381p Echt)
|
Middenrug zonder naad. Volgens de informanten van L 416, P 52 en Q 88 betreft een dergelijk onderdeel een sportjas of blazer. [N 59, 87]
II-7
|
26400 |
naaf |
bus:
bø̜s (L381p Echt),
dom:
dom (L381p Echt),
naaf:
nāf (L381p Echt)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
31581 |
naafbus |
buskoker:
bø̜skǭkǝr (L381p Echt)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|
32202 |
naafprofiel |
spekenbaan:
spęjkǝbān (L381p Echt)
|
De holle en bolle groeven die met behulp van draaibeitels en -gutsen op de naaf worden aangebracht. [N G, 43a]
II-12
|
32210 |
naafspaakpen |
pen:
pɛn (L381p Echt),
voetpen:
vōtpɛn (L381p Echt)
|
Het rechthoekige en plat uitgesneden uiteinde van de spaak dat in het spaakgat van de naaf wordt gedreven. Zie ook afb. 185 en het lemma ɛvelgspaakpenɛ in deze paragraaf en het lemma ɛspaakɛ in wld I.13, pag. 18-19.' [N G, 44b]
II-12
|
28848 |
naaidraad |
vaam:
vām (L381p Echt)
|
Om te naaien gebruikt men een draad van niet te grote lengte. De lengte van de draad moet gelijk zijn aan de lengte van de onderarm (Gerritse, pag. 37) en mag niet langer zijn dan 50 à 60 cm (Papenhuyzen III, pag. 13). Een te lange draad is nadelig, omdat de draad door het veelvuldig doortrekken aan het einde slijt en minder sterk wordt. [N 59, 15; MW]
II-7
|
28708 |
naaien |
naaien:
nējǝ (L381p Echt),
nęjǝ (L381p Echt),
nɛ̄jǝ (L381p Echt)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
28850 |
naaigaren |
naaigaren:
nęjgārǝ (L381p Echt)
|
Garen waarmee men naait. [N 59, 6a; N 62, 57]
II-7
|
28891 |
naaimachine |
naaimachine:
nęjmǝšin (L381p Echt)
|
Werktuig om machinaal mee te naaien. [N 59, 17a; monogr.]
II-7
|