33171 |
poten |
planten:
plāntǝ (Q193a Eckelrade)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-5
|
33740 |
prikkeldraad |
tankeldraad:
takǝldrǭǝt (Q193a Eckelrade)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
19057 |
raar, vreemd |
raar:
raar (Q193a Eckelrade)
|
raar [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
32840 |
riek of schop om mestplakken en molshopen te verspreiden |
flattenschup:
flatǝšø̜p (Q193a Eckelrade)
|
Termen die niet op een speciaal bij de verspreiding van mestplakken of molshopen gebruikte riek of schop wijzen, zijn aan het eind van het lemma slechts in de woordtypevorm vermeld. Voor de dialectvarianten daarvan zie men de lemmata ''mestriek'' en ''spade, spitschop'', alsmede de schopbenamingen in I.4 onder "gereedschap en gerei in het algemeen". [N 14, 81; N 18, 29; div.]
I-2
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
erwtrijs:
ertriezer (Q193a Eckelrade)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)]
I-7
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
roed moos (Q193a Eckelrade, ...
Q193a Eckelrade)
|
Rode kool (als plant of gewas) [N Q (1966)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
piele, piele, piele:
pilǝ, pilǝ, pilǝ (Q193a Eckelrade)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
royaal (Q193a Eckelrade)
|
royaal [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
32578 |
ruige mest |
ruwe mest:
rǫu̯ǝ [mest] (Q193a Eckelrade)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|
21025 |
savooiekool |
savooi:
səvoeiə (Q193a Eckelrade),
savooie:
sèvoeje (Q193a Eckelrade)
|
[N Q (1966)]savooie kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|