18612 |
-> [wld iii 2.2] |
- wld iii, 2.2 !:
dōūpdook (L290a Egchel),
dōūpklèdje (L290a Egchel),
dōūpmutske (L290a Egchel),
luijer (L290a Egchel),
navelbendje (L290a Egchel),
slabberke (L290a Egchel),
speejdukske (L290a Egchel),
voël (L290a Egchel),
vuëlke (L290a Egchel),
zeiverlepke (L290a Egchel)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18253 |
[falie] |
voile (fr.):
voeël (L290a Egchel)
|
sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18606 |
[lijfje] |
lijfje:
betekenis: borstrok
liefke (L290a Egchel)
|
lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21448 |
afdingen |
afpingelen:
aafpingele (L290a Egchel)
|
beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
afwasbak:
aafwasbak (L290a Egchel),
(oud Heldens).
aafwoasbak (L290a Egchel)
|
afwasbak [N 07 (1961)]
III-2-1
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
Allerhaelige (L290a Egchel)
|
Allerheiligen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
18631 |
alpinomuts |
polkamuts:
polkamöts (L290a Egchel)
|
alpino(muts) [patsj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25055 |
armvol |
handvol:
ein hank vol huij (L290a Egchel)
|
armvol hooi [ennen erval hoj] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
18282 |
baalschort |
baalscholk:
baalsjolk (L290a Egchel)
|
voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
slidderen:
sliddere (L290a Egchel)
|
Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)]
III-3-2
|