33677 |
lichte klei |
zavel:
zāvǝl (L290a Egchel)
|
Grondsoort die bestaat uit zand en klei. Zavel is lichte klei waarin het zandgehalte 60 tot 80% kan zijn. [N 27, 43; N 27, 41]
I-8
|
25239 |
lichte nevel |
nevel:
nevel (L290a Egchel)
|
lichte nevel die het zicht vertroebelt [donst, dook, blaok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18571 |
lichte overjas |
seizoenjas:
sezoenjas (L290a Egchel)
|
herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33676 |
limburgse klei |
leem:
lęi̯m (L290a Egchel)
|
Vraag N 27, 42 vroeg naar benamingen voor löss of ø̄Limburgse kleiø̄ en vraag N 27, 45 naar die voor de ø̄bruine, taaie, Limburgse klei, vooral langs hellingenø̄. Op grond van de antwoorden zijn deze vragen tot √©√©n lemma versmolten. Van Dale (elfde druk, blz. 1610) definieert löss als volgt: ø̄vruchtbare, weinig plastische leemsoort, licht vuilgeel of roodgeel van kleur, in Nederland ook wel Limburgse klei genoemdø̄. [N 27, 42; N 27, 45; N 27, 33]
I-8
|
33679 |
loodzand |
grijze grond:
grīzǝ groŋk (L290a Egchel)
|
De loodgrijze zandlaag onder de heizode. [N 27, 17]
I-8
|
21686 |
loon |
loon:
loen (L290a Egchel)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18697 |
losse linnen halsboord |
losse kraag:
losse kraag (L290a Egchel)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33395 |
losse voerbak in de varkenswei |
trog:
trōx (L290a Egchel)
|
Gewoonlijk worden de varkens binnen gevoerd. Soms echter gebruikte men een losse voerbak voor buiten, in de varkenswei; over deze laatste bak gaat het in dit lemma. Zie voor de fonetische documentatie van (trog) het lemma "varkenstrog" (2.4.3). [N 5A, 61b]
I-6
|
20478 |
luier |
luier:
luijer (L290a Egchel)
|
luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
18422 |
manchet |
manchet:
manzjette (L290a Egchel)
|
manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|