21612 |
biljet van tien gulden |
tientje:
tīēntje (L290a Egchel)
|
10 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21634 |
biljet van twintig gulden |
twintig gulden:
twinjtig gölje (L290a Egchel)
|
20 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21636 |
biljet van vijfentwintig gulden |
geel briefje:
⁄n gael breefke (L290a Egchel)
|
25 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21635 |
biljet van vijftig gulden |
vijftig gulden:
fieftig gölje (L290a Egchel)
|
50 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33347 |
binnendeur tussen woonhuis en stal |
middeldeur:
medǝldø̄r (L290a Egchel)
|
De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b]
I-6
|
18529 |
binnenzak |
binnentas:
binnetès (L290a Egchel)
|
binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
29612 |
blauwe klei |
blauwe leem:
blǫu̯wǝ lęi̯m (L290a Egchel)
|
De blauwe klei in het algemeen en de klei die onder het veen zit in het bijzonder. [N 27, 19b; N 27, 44]
I-8
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksem (L290a Egchel),
weerlicht:
(waerlicht) (L290a Egchel)
|
bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
’t bliksemt (L290a Egchel)
|
bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
22057 |
bloedluis |
bloedluis:
idiosyncr.
bloodloes (L290a Egchel)
|
bloedluis, luis die kankergezwellen veroorzaakt aan appelbomen [N 26 (1964)]
III-4-2
|