33345 |
stalpoort, staldeur |
staldeur:
[stal]dø̄r (L290a Egchel)
|
In dit lemma worden de algemene benamingen verzameld voor de deur van een stal of koestal, zowel die voor de dubbele deur of poort als ook die van de enkele deur die alleen voor personen wordt gebruikt. Aan de hand van de vaak transparante samenstellingen is doorgaans wel uit te maken op welk type poort of deur de benaming betrekking heeft, waar deze zich bevindt of welk doel zij heeft. Vergelijk ook de lemmata "voorstaldeur" (2.2.11), "schuurpoort" (3.1.2) en "poort" (4.1.1). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2) en voor die van het woorddeel (koestal) het lemma "koestal" (2.2.1). [N 5A, 51b, 52a, 53c; N 4, 39; N 5,112a; A 10, 7a; monogr.; add. uit N 5A, 34b, 44b]
I-6
|
33683 |
steenachtige grond |
zavelgrond:
zāvǝlgroŋk (L290a Egchel)
|
Grond die vol stenen of kiezel zit. [N 27, 32; N 11, 2d; N 27, 31; A 10, 4]
I-8
|
19308 |
stiekem |
stiekem:
stiekum (L290a Egchel)
|
heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
18357 |
stoffen pantoffel |
slof:
sjlóffen (L290a Egchel)
|
sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18683 |
stola |
stola (lat.):
sjtola (L290a Egchel)
|
stola, lange brede damessjaal van dunne stof of van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33357 |
stookhuis, plaats voor de veevoerkookketel |
voerhuis:
vōrhūs (L290a Egchel)
|
De plaats in de stal, of de ruimte vooraan in de stal, waar de veevoerkookketel staat. Soms heeft men geen aparte ruimte voor dit doel en kookt men het veevoer in de bijkeuken. In andere gevallen, zoals in K 358 staat deze ketel meestal buiten, of, zoals vermeld in L 360, heeft men er een apart gebouwtje voor naast de stal. Dikwijls ook kookt men in het bakhuis, waar ook het brood gebakken wordt (L 426), vandaar de frequente (bakhuis)-opgaven; vergelijk de kaart. Zie voor de fonetische documentatie van enkele van deze (bakhuis)-opgaven het lemma "bakhuis" (3.1.2). Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5A, 35c en 60c: L 1, a-m; S 50; monogr.]
I-6
|
33715 |
stronk, boomstronk |
boks:
boks (L290a Egchel),
puist:
pyš (L290a Egchel)
|
Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.]
I-8
|
18623 |
strooien dameshoed |
strooien hoed:
strooje hood (L290a Egchel)
|
dameshoed, strooien of uit fijne houtvezel vervaardigde ~ [spannen-, boerinnenhoed] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18276 |
strooien hoed |
strooien hoed:
sjtroeë hood (L290a Egchel)
|
hoed, strooien ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18251 |
stropdas |
schlips (du.):
sjlieps (L290a Egchel),
strik:
sjtrik (L290a Egchel)
|
stropdas, zelfbinder [slieps, sjlips, strik, kravat, kerwat, bindem, biend, kol] [N 23 (1964)]
III-1-3
|