e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gedrongen persoon gestuikte, een -: t is ne gestookte (Eigenbilzen) gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)] III-1-1
gedrukt gedrukt: gǝdrɛk (Eigenbilzen) Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b] I-9
geduld patintie: Hab toch ə bitsjə paotientie (Eigenbilzen) Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)] III-1-4
gedupeerd geleverd: geljèverd (Eigenbilzen), gezien: gezien (Eigenbilzen) veel nadeel of hinder van een of andere daad of woorden ondervindend [gezien, geleverd, gepluimd] [N 85 (1981)] III-1-4
gedurige aanbidding gedurige aanbidding: gedierige aanbidding (Eigenbilzen), gedoerige aanbidding (Eigenbilzen), Oudere mensen spreken nog van `gedierige aanbidding`.  gedoerige aanbidding (Eigenbilzen) Altijddurende/gedurige aanbidding van het Sacrament des Altaars. [N 96B (1989)] || Een dag van aanbidding van het Allerheiligste in de loop van het jaar, per parochie verschillend [biddag, bèèjdaag?]. [N 96B (1989)] III-3-3
gedwee braaf: braaf (Eigenbilzen), gewillig: NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??  ə gəwəllig kind (Eigenbilzen), ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  gewəllog (Eigenbilzen) blijken van onderworpenheid tonend, zonder nadenken opdrachten uitvoerend [gewillig, braaf, gedwee, gemakkelijk, goed, zacht] [N 85 (1981)] || Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)] III-1-4
geelgors geelgors: geelgors (Eigenbilzen), gele schrijver: gèle sjriever (Eigenbilzen), kempische botvink: kempische botvink (Eigenbilzen), tietsjer: vgl. BlSt, 260  titsjer (Eigenbilzen) geelgors || geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
geelzucht geel verf: de geel verf (Eigenbilzen), gèlverf (Eigenbilzen) de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] || Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)] III-1-2
geen ... waard geen cent waard: geen cent wjaad (Eigenbilzen), geen kloot waard: geen kloot wjaad (Eigenbilzen) Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)] III-3-1
geen rust hebben ongedurig zijn: ongedierig zien (Eigenbilzen) geen rust hebben [N 85 (1981)] III-1-4