17545 |
gedrongen persoon |
gestuikte, een -:
t is ne gestookte (Q086p Eigenbilzen)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33915 |
gedrukt |
gedrukt:
gǝdrɛk (Q086p Eigenbilzen)
|
Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b]
I-9
|
19046 |
geduld |
patintie:
Hab toch ə bitsjə paotientie (Q086p Eigenbilzen)
|
Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
19256 |
gedupeerd |
geleverd:
geljèverd (Q086p Eigenbilzen),
gezien:
gezien (Q086p Eigenbilzen)
|
veel nadeel of hinder van een of andere daad of woorden ondervindend [gezien, geleverd, gepluimd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23666 |
gedurige aanbidding |
gedurige aanbidding:
gedierige aanbidding (Q086p Eigenbilzen),
gedoerige aanbidding (Q086p Eigenbilzen),
Oudere mensen spreken nog van `gedierige aanbidding`.
gedoerige aanbidding (Q086p Eigenbilzen)
|
Altijddurende/gedurige aanbidding van het Sacrament des Altaars. [N 96B (1989)] || Een dag van aanbidding van het Allerheiligste in de loop van het jaar, per parochie verschillend [biddag, bèèjdaag?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18916 |
gedwee |
braaf:
braaf (Q086p Eigenbilzen),
gewillig:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
ə gəwəllig kind (Q086p Eigenbilzen),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
gewəllog (Q086p Eigenbilzen)
|
blijken van onderworpenheid tonend, zonder nadenken opdrachten uitvoerend [gewillig, braaf, gedwee, gemakkelijk, goed, zacht] [N 85 (1981)] || Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
geelgors:
geelgors (Q086p Eigenbilzen),
gele schrijver:
gèle sjriever (Q086p Eigenbilzen),
kempische botvink:
kempische botvink (Q086p Eigenbilzen),
tietsjer:
vgl. BlSt, 260
titsjer (Q086p Eigenbilzen)
|
geelgors || geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
de geel verf (Q086p Eigenbilzen),
gèlverf (Q086p Eigenbilzen)
|
de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] || Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21586 |
geen ... waard |
geen cent waard:
geen cent wjaad (Q086p Eigenbilzen),
geen kloot waard:
geen kloot wjaad (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
19280 |
geen rust hebben |
ongedurig zijn:
ongedierig zien (Q086p Eigenbilzen)
|
geen rust hebben [N 85 (1981)]
III-1-4
|