23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerziele (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
2 november, Allerzielen [allerzieële]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22335 |
alles kwijt |
plat:
plat (Q086p Eigenbilzen)
|
Alles bij het spel verloren hebben [keps, kaps, baard, dod, pret, bluts, rits, rutsel, rut, rus, molk, mol, mot]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18631 |
alpinomuts |
baret (<fr.):
bəret (Q086p Eigenbilzen)
|
alpino(muts) [patsj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24002 |
als getuige ten doop komen |
als getuige ten doop komen:
as geteige ten deep kwumme (Q086p Eigenbilzen)
|
Als getuige ten doop komen [an doof kómme]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23870 |
als zoeaaf verkleed jongetje |
zoeaaf (<fr.):
de zwaaf (Q086p Eigenbilzen)
|
Een als zouaaf verkleed jongetje met speelgoedgeweer [zwaaf]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
den altaar (Q086p Eigenbilzen),
den èlter (Q086p Eigenbilzen),
elter (Q086p Eigenbilzen),
op dən eltər (Q086p Eigenbilzen)
|
Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)] || Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
23644 |
altaarbel |
bel:
bel (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
De 3 of 4 belletjes omvattende bel/schel, die door de misdinaar bediend wordt [schel, sjel?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23432 |
altaarretabel |
drieluik:
het dreiluik (Q086p Eigenbilzen)
|
Een altaarretabel, -triptiek, -drieluik. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23753 |
alziend oog |
god ziet alles:
`n God ziet alles sjilderei of sjilderoaj (Q086p Eigenbilzen)
|
Een ingelijste plaat waarop een groot oog in een driehoek is afgebeeld, met daarbij de tekst: God ziet mij. Hier vloekt men niet. (Godsoog, Alziend Oog, Christusoog?). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23441 |
ampullen |
ampullen (<lat.):
ampoelen (Q086p Eigenbilzen),
ampulle (Q086p Eigenbilzen),
potjes:
pètjes (Q086p Eigenbilzen)
|
Het water- en het wijnkannetje die in de mis gebruikt worden, ampullen [pölle?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|