19263 |
gehoorzamen |
luisteren:
leesteren (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen,
Q086p Eigenbilzen)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)] || gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
gehèch (Q086p Eigenbilzen),
gəhècht (Q086p Eigenbilzen)
|
een klein dorpje zonder kerk [gehucht, bijval, uithoek] [N 90 (1982)] || gehucht [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
18882 |
gehuil, geschrei |
gejank:
gejank (Q086p Eigenbilzen)
|
het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17960 |
gehurkt zitten |
op zijn hukken zitten:
op z`n hoke zitte (Q086p Eigenbilzen),
op z`n hukke zitte (Q086p Eigenbilzen)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)] || hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20461 |
geil, wellustig |
heet:
heet (Q086p Eigenbilzen),
rits:
rits (Q086p Eigenbilzen),
ritsig:
ritsig (Q086p Eigenbilzen)
|
geil, wellustig [N 10C (zj)]
III-2-2
|
33401 |
geitestal |
geitestal:
gētǝ[stal] (Q086p Eigenbilzen)
|
De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.]
I-6
|
19265 |
gek |
dwaas:
dwaos (Q086p Eigenbilzen),
gek:
gek (Q086p Eigenbilzen)
|
dwaas". Uitspraak + betekenis [ZND 33 (1940)] || onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21466 |
gekkenhuis |
gekkenhuis:
gekkenhoos (Q086p Eigenbilzen)
|
een instelling voor het verplegen van krankzinnigen [zothuis, gek[ken]huis, fermerie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23537 |
geknield zitten |
knielen:
kniele (Q086p Eigenbilzen),
op de knien zitten:
op de kniee zitte (Q086p Eigenbilzen),
op de knieë zitte (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
(onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24483 |
geknotte wilg |
kop-es:
kop-es (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|