33328 |
gesloten boerderijtype |
gesloten winning:
gǝslu̯øtǝ [winning] (Q086p Eigenbilzen),
winning:
[winning] (Q086p Eigenbilzen)
|
De bouwdelen van dit boerderijtype omsluiten het erf aan alle vier de zijden; in Nederland wordt dit type wel de "Limburgse hoeve" genoemd. Voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken wordt verwezen naar het lemma "boerderij, algemeen"(1.1.1). Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 6. [N 4A, 4]
I-6
|
23491 |
gesloten kapelletje? |
kapelletje:
kəpèlləke (Q086p Eigenbilzen),
nkapelleke (Q086p Eigenbilzen)
|
Een kapelletje waar men niet in kan, waarin achter traliewerk een kruis of een beeld staat. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34305 |
gesneden mannelijk varken |
berg:
bɛrx (Q086p Eigenbilzen)
|
Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12]
I-12
|
34309 |
gesneden vrouwelijk varken |
gelts:
gøls (Q086p Eigenbilzen)
|
Uit de antwoorden blijkt dat gelt verschillende betekenissen kan hebben. Er zijn informanten (K 278, L 421, 422, 423, Q 197, 211) die zeggen dat het snijden van een vrouwelijk varken ter plekke onbekend is. Het onvruchtbaar maken bestond uit het doorknippen van de eileiders. [N 19, 9; A 4, 4c; L 20, 4c; L 37, 49e; JG 1b; L 37, 49f; monogr.]
I-12
|
18254 |
gesp |
gasp:
gasp (Q086p Eigenbilzen),
gesp:
gasp (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
gesp (Q086p Eigenbilzen)
|
Gesloten, vaak min of meer vierkant beugeltje, gewoonlijk met een al of niet aan een afzonderlijke spil zittende tong, aan het ene einde van een riem enz. bevestigd en waardoor het andere einde gestoken wordt, dat dan door de tong in de ring vastgehouden wordt (Van Dale, pag. 903). [N 62, 53; MW; monogr.] || gesp [ZND 01u (1924)] || Hoe noemt U een gesp? [N 62 (1973)] || sluitgesp, haak aan de tailleband van een broek [sjnal, boksesnal, gasp, gespel] [N 23 (1964)]
II-7, III-1-3
|
33428 |
gesteelde plank om een lemen dorsvloer aan te kloppen |
dam:
dem (Q086p Eigenbilzen)
|
De gesteelde plank waarmee men de pas gelegde lemen dorsvloer aanklopt zodat deze glad en vast wordt. In Q 76 kent men dit werktuig niet, maar wel een houten blok om te dāmǝ (= aankloppen). [N 5A, 67b]
I-6
|
23515 |
gestichte mis |
gestichte mis:
gestichte més (Q086p Eigenbilzen),
stichting:
stichting (Q086p Eigenbilzen)
|
Een gestichte H. Mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18543 |
gestreepte broek |
strepen broek:
Van Dale: II. strepen (bn.), <gew.> van gestreepte stof: een strepen rok.
strēpəbruk (Q086p Eigenbilzen)
|
broek, gestreepte ~ van jacquet of kort zwart pak [striepkesboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22404 |
getalzijde van een geldstuk |
munt:
munt (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
de getalzijde van een geldstuk [letter, oppers, munt] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
18828 |
getob; tobben |
geklommel:
ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel
geklommel (Q086p Eigenbilzen),
gemartel:
ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel
gemattel (Q086p Eigenbilzen),
gesukkel:
gesikkel (Q086p Eigenbilzen),
ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel
gesikkel (Q086p Eigenbilzen)
|
gemartel [ZND 01 (1922)] || het getob om iets gedaan te krijgen [gevil, vilderij, plagerij, gesukkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|