e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gewillig gewillig: gewullig (Eigenbilzen) graag bereid om iets te doen [gewillig, gemoeiig, geer] [N 85 (1981)] III-1-4
gewone melkdistel douwdistel: dǫu̯destǝl (Eigenbilzen) Sonchus oleraceus L. Een op bouwland, in moestuinen en wegbermen voorkomend onkruid met een penwortel, bleekgele tot gele bloempjes uit "buikige" korfjes in een scherm en met grof ingesneden dof- of grijsgroen, vaak paars aangelopen bladeren met een stekelige bladrand. Het wordt 30 tot 90 cm hoog en bloeit van juni tot de herfst. I-5
gewricht elleboog en knie: elləboog en knie (Eigenbilzen), gewricht: gevrichte (Eigenbilzen) gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)] || hoe heet het gewricht van een lidmaat, d.i. de plaats waar de beenderen van armen of benen met elkaar verbonden zijn ? [ZND 24 (1937)] III-1-1
gezegde gezegde: gezegde (Eigenbilzen) Noem het (dialect)woord voor: een uiting zoals: "een vrolijke Frans", "met hart en ziel",...? [gezegde] [N 102 (1998)] III-3-1
gezelschap compagnie (fr.): kompenie (Eigenbilzen) de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)] III-3-1
gezicht gezicht: gezich (Eigenbilzen), ə deedøəlik gezich (Eigenbilzen) Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)] || hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] III-1-1
gezicht (spotnamen) smoel: smul (Eigenbilzen), snuits: snoets (Eigenbilzen) gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] III-1-1
gezin huishouden: hooshage (Eigenbilzen), (= huishouden).  hooshagen (Eigenbilzen), huishouden  hooshagen (Eigenbilzen) man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot] [N 115 (2003)], [N 87 (1981)] III-2-2
gezond gezond zijn: gezond (Eigenbilzen, ... ), goed gezond zijn: goed gezond (Eigenbilzen) Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, nuver,eerlijk, gaaf, krek). [N 84 (1981)] || Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, uver, gaaf, krek). [N 107 (2001)] III-1-2
gezongen mis gezongen mis: gezonge mès (Eigenbilzen, ... ), mis met liturgische gezangen: més mét liturgise gezange (Eigenbilzen) Een mis met liturgische gezangen. [N 96B (1989)] III-3-3