17853 |
glijden |
schrikkelen:
Vnl. over ijs.
(schrikkelen) (Q086p Eigenbilzen),
schrikken:
Vnl. over ijs.
schrikken (Q086p Eigenbilzen)
|
Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18879 |
glimlachen |
een beetje lachen:
laach ə bitsjə (Q086p Eigenbilzen),
greilachen:
wnt V, 644: greien: krijten, schreien
grielachen (Q086p Eigenbilzen)
|
hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)] || onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
kever:
voor alle kevers gebruikt
kèver (Q086p Eigenbilzen),
vuurmade:
viermoj (Q086p Eigenbilzen),
vīrmoi (Q086p Eigenbilzen)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19456 |
gloed |
hits:
hits (Q086p Eigenbilzen)
|
Hitte, warmte die van een vurige massa uitstraalt (gloed, hitte, warmte) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23607 |
gloria |
gloria (lat.):
gloria (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23922 |
god de vader |
god de vader:
God de Vader (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
God de Vader. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23890 |
godsdienstonderricht op zondag |
catechismus van volharding:
kattekismes van volharding (Q086p Eigenbilzen)
|
Het godsdienstonderricht dat vroeger op zondagmiddag vóór het lof (d.w.z. van 14.30 tot 15.00 uur) werd gegeven aan jongeren die van school af waren). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23426 |
godslamp |
godslamp:
de godslamp (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
godslamp (Q086p Eigenbilzen)
|
De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23961 |
godslasteren |
god blameren (<fr.):
god blamére (Q086p Eigenbilzen),
vloeken:
vlukke (Q086p Eigenbilzen)
|
Godslasteren, blasfemeren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23960 |
godslastering |
godslastering:
godslastering (Q086p Eigenbilzen)
|
Een godslastering, blasfemie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|