24094 |
grootjuffer |
grootbegijn:
de groot begijn (Q086p Eigenbilzen)
|
De overste van een begijnhof [grootjuffer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20346 |
grootmoeder |
grootmoeder:
grootmoeder (Q086p Eigenbilzen)
|
grootmoeder [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
20288 |
grootvader |
grootvader:
grootvaor (Q086p Eigenbilzen)
|
grootvader [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
33317 |
grote boerderij |
geleg:
gǝlɛx (Q086p Eigenbilzen),
winning:
węneŋ (Q086p Eigenbilzen)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
23543 |
grote hostie |
grote hostie (<lat.):
de grote hostie (Q086p Eigenbilzen),
grote hostie (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
De grote hostie, op de pateen gelegen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22504 |
grote knikker |
tikbal:
tekbal (Q086p Eigenbilzen),
Toelichting onderaan pag. 4:
tekbal (Q086p Eigenbilzen)
|
een gans dikke knikker [N 112 (2006)] || Knikker: de grote (glazen of stenen). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
24165 |
grote lijster |
dikke lijster:
dikke leester (Q086p Eigenbilzen),
sjakket:
chakket (Q086p Eigenbilzen)
|
grote lijster || grote lijster (27 forse vogel; vlekken vallen meer op dan bij zanglijster [019]; krachtige vlucht; ook op trek; broedt tegenwoordig ook bij woningen; luide zang en nest lijken op merel [018]; roep is hard geratel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19502 |
grote schoonmaak |
najaarsschoonmaak:
noajoarssjoonmoak (Q086p Eigenbilzen),
vroegjaarsschoonmaak:
de vrigjoarssjoonmoak (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe noemt u de najaarsschoonmaak? [N105 (2000)] || Hoe noemt u de voorjaarsschoonmaak? [N105 (2000)]
III-2-1
|
22675 |
grote trom |
dikke trom:
dikke trom (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen,
Q086p Eigenbilzen)
|
een grote trom [trombol] [N 112 (2006)] || Een grote trom [trombol]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24857 |
grote weegbree |
wegebladeren:
wē̜gǝblɛ̄r (Q086p Eigenbilzen),
wegenblader:
è = Franse père
wègeblèèr (Q086p Eigenbilzen)
|
Grote weegbree (plantago major 10 tot 50 cm groot. Alle bladeren staan in een wortelrozet en zijn bijna eirond of eivormig, de bladeren parallelnervig en langgesteeld; de bloemen bevinden zich in lange cilindrische aren, de bloemkroon is vliezig, en bru [N 92 (1982)] || Plantago major L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in akkers, tuinen en wegbermen, met breed-eironde, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopgaande stengel zit een langwerpige groene aar met bruine pluisjes. De plant wordt tot 50 cm hoog en bloeit van mei tot november. Bij de naamgeving worden de grote (of brede) en smalle weegbree (zie het lemma Smalle Weegbree) vaak niet van elkaar onderscheiden. Bij de volgende opgaven werd specifiek verneld dat ze op de grote betrekking hebben.
I-5, III-4-3
|