e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haken en ogen haken en ogen: hēk ɛn ōgǝn (Eigenbilzen), hǭkǝn ǝn ǭgǝ (Eigenbilzen) Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11] II-7
haksel haksel: hɛksǝl (Eigenbilzen) Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.] I-4
half- of stiefbroer halfbroer: halfbroer  haafbroer (Eigenbilzen), stiefbroer: stiefbroer (Eigenbilzen) De zoon van de tweede man of vrouw van je vader of moeder (stiefbroer) [N 115 (2003)] III-2-2
half- of stiefzuster halfzuster: halfzuster  haafzuster (Eigenbilzen), stiefzuster: stiefzuster (Eigenbilzen) De dochter van de tweede man of vrouw van je vader of moeder (stiefzuster) [N 115 (2003)] III-2-2
half-cirkelvormig raam halve maand: hāvǝ mø̜nt (Eigenbilzen) Een raam in de vorm van een halve cirkel met de rechte zijde aan de onderkant, meestal aan stallen. Het benoemingsmotief van de benamingen is meestal de vorm van de raampjes, soms zijn ze naar andere raampjes genoemd die dezelfde vorm hebben (van de oven of van - onbeglaasde - ventilatie-openingen in de muur of in het dak (zie o.a. het lemma "rond gat boven in de schuurgevel", 4.2.11). [N 4, 51; N 4A, 38a] I-6
halfhoge knoopschoen? bottine: bottinne (Eigenbilzen) damesschoenen, halfhoge ~ met knopen opzij [leerskes] [N 24 (1964)] III-1-3
halfmis halfmis: haafmès (Eigenbilzen), haafmés (Eigenbilzen) Het moment waarop de mis op de helft is, wat de duur betreft [halfmis, hauvermès?]. [N 96B (1989)] III-3-3
halfronde vijl halfronde bastaardvijl: hāfrǫn ~ (Eigenbilzen) Vijl waarvan het stalen blad een halfronde en een vlakke kant heeft. Meestal loopt het blad vanaf het midden smaller en dunner uit. De vijl wordt gebruikt voor het bewerken van vlakke, holle en bolle werkstukken. Zie ook afb. 101. [N 33, 87; N 64, 53b] II-11
halfvasten(zondag) halfvasten: haafvaste (Eigenbilzen, ... ) De vierde zondag van de vasten [haufvaste, halfvaste, körfkeszoondig]. [N 96C (1989)] III-3-3
halfzoetvijl halfzoete vijl: hāf˲zītǝ vęjl (Eigenbilzen) Vijl met een vrij fijne kap. In grofte bevindt de halfzoetvijl zich tussen de bastaardvijl en de zoetvijl. Het blad van een halfzoetvijl heeft meestal ongeveer 36 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De vijl kan diverse vormen hebben. [N 33, 88-89] II-11