28863 |
haken en ogen |
haken en ogen:
hēk ɛn ōgǝn (Q086p Eigenbilzen),
hǭkǝn ǝn ǭgǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11]
II-7
|
33153 |
haksel |
haksel:
hɛksǝl (Q086p Eigenbilzen)
|
Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.]
I-4
|
20343 |
half- of stiefbroer |
halfbroer:
halfbroer
haafbroer (Q086p Eigenbilzen),
stiefbroer:
stiefbroer (Q086p Eigenbilzen)
|
De zoon van de tweede man of vrouw van je vader of moeder (stiefbroer) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20344 |
half- of stiefzuster |
halfzuster:
halfzuster
haafzuster (Q086p Eigenbilzen),
stiefzuster:
stiefzuster (Q086p Eigenbilzen)
|
De dochter van de tweede man of vrouw van je vader of moeder (stiefzuster) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
33477 |
half-cirkelvormig raam |
halve maand:
hāvǝ mø̜nt (Q086p Eigenbilzen)
|
Een raam in de vorm van een halve cirkel met de rechte zijde aan de onderkant, meestal aan stallen. Het benoemingsmotief van de benamingen is meestal de vorm van de raampjes, soms zijn ze naar andere raampjes genoemd die dezelfde vorm hebben (van de oven of van - onbeglaasde - ventilatie-openingen in de muur of in het dak (zie o.a. het lemma "rond gat boven in de schuurgevel", 4.2.11). [N 4, 51; N 4A, 38a]
I-6
|
18353 |
halfhoge knoopschoen? |
bottine:
bottinne (Q086p Eigenbilzen)
|
damesschoenen, halfhoge ~ met knopen opzij [leerskes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23622 |
halfmis |
halfmis:
haafmès (Q086p Eigenbilzen),
haafmés (Q086p Eigenbilzen)
|
Het moment waarop de mis op de helft is, wat de duur betreft [halfmis, hauvermès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31384 |
halfronde vijl |
halfronde bastaardvijl:
hāfrǫn ~ (Q086p Eigenbilzen)
|
Vijl waarvan het stalen blad een halfronde en een vlakke kant heeft. Meestal loopt het blad vanaf het midden smaller en dunner uit. De vijl wordt gebruikt voor het bewerken van vlakke, holle en bolle werkstukken. Zie ook afb. 101. [N 33, 87; N 64, 53b]
II-11
|
23342 |
halfvasten(zondag) |
halfvasten:
haafvaste (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
De vierde zondag van de vasten [haufvaste, halfvaste, körfkeszoondig]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
31379 |
halfzoetvijl |
halfzoete vijl:
hāf˲zītǝ vęjl (Q086p Eigenbilzen)
|
Vijl met een vrij fijne kap. In grofte bevindt de halfzoetvijl zich tussen de bastaardvijl en de zoetvijl. Het blad van een halfzoetvijl heeft meestal ongeveer 36 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De vijl kan diverse vormen hebben. [N 33, 88-89]
II-11
|