18090 |
hartinfarct |
attaque (fr.):
attaque (Q086p Eigenbilzen),
beslag:
beslaoch (Q086p Eigenbilzen),
hartinfarct:
hartinfarct (Q086p Eigenbilzen),
infarct:
infarct (Q086p Eigenbilzen)
|
Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (hartverlamming, beslag, infarct, attaque). [N 107 (2001)] || Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (vang, kramp, infarct, hartverlamming). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21458 |
haten |
haten:
haoten (Q086p Eigenbilzen),
niet kunnen zien:
nie zien konnen (Q086p Eigenbilzen)
|
een sterk gevoel van afkeer tegen iemand hebben, haatgevoelens voor iemand hebben [haten, dregen] [N 85 (1981)] || Haten. [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
32977 |
haver |
haver:
hǭvǝr (Q086p Eigenbilzen)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
33386 |
haverkist, hakselkist |
haverkist:
[haver]kis (Q086p Eigenbilzen)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
24480 |
hazelaar |
hazelnotenstruik:
haizəlnwəttəstraok (Q086p Eigenbilzen)
|
hazelstruik [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazelnoot:
haozəlnwət (Q086p Eigenbilzen)
|
hazelnoot [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
24412 |
hazelworm |
hazelworm:
hoazelwērm (Q086p Eigenbilzen),
hoͅ.zəlwɛ.rəm (Q086p Eigenbilzen),
palinkje:
poling(ske) (Q086p Eigenbilzen)
|
hazelworm: Hoe noemt u de hazelworm, een pootloze hagedis die op de heide leeft en wel wat op een kleine slang lijkt? [N100 (1997)]
III-4-2
|
24320 |
hazenleger |
leger:
lèger (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen,
Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe noemt u de vaste ligplaats van een haas (leger, lechter, pot) [N 83 (1981)] || leger, ligplaats ve haas [DC 54 (1979)] || Leger, vaste ligplaats van een haas [N 94 (1983)]
III-4-2
|
17857 |
heen en weer draaien |
draaien:
e van met
drëen (Q086p Eigenbilzen),
drentelen:
drentele (Q086p Eigenbilzen)
|
Heen en weer draaien (drentelen, drimmelen, drispelen, draaien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17865 |
heen en weer schuiven |
schroevelen:
sjroevele (Q086p Eigenbilzen),
wemelen:
wiemelen (Q086p Eigenbilzen),
wiemle(n) (Q086p Eigenbilzen),
wiebelen:
wiebele (Q086p Eigenbilzen)
|
Heen en weer schuiven (wiebelen, wiemelen, sjroevelen, winaauwen) [N 108 (2001)] || Heen en weer schuiven (winaauwen, wiemelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|