24174 |
ijsvogel |
ijsvogeltje:
eesvjègelke (Q086p Eigenbilzen)
|
ijsvogel (16,5 schitterend blauwgroen boven, steenrood onder; vliegt snel over beek, sloot en langs ven; broedt in gat in steile over; vangt visjes; vrij zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18913 |
ijver |
ijver:
hê hêt véèl ievər (Q086p Eigenbilzen)
|
Hij heeft veel ijver. [ZND 36 (1941)]
III-1-4
|
18914 |
ijverig |
vroom:
vroom (Q086p Eigenbilzen)
|
met ijver vervuld [ijverig, nijver, nijverig, noest, vlijtig, grif] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijsregen:
eisrêgən (Q086p Eigenbilzen),
ijzel:
hiezəl (Q086p Eigenbilzen)
|
ijzel [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijsregenen:
Opm. g = ± ng in bijv. hangen.
eesrêgərən (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
ijzelen [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
33420 |
ijzeren deurtje voor het ovengat |
stopsel:
stø̜psǝl (Q086p Eigenbilzen)
|
Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b]
I-6
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (Q086p Eigenbilzen)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
18348 |
ijzertje onder een schoen |
ijzeren hoef:
ijzere hoef (Q086p Eigenbilzen)
|
ijzertje onder de schoen [blakei] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21334 |
illustratie |
beeldje:
bulzje (Q086p Eigenbilzen),
prentje:
prinsje (Q086p Eigenbilzen)
|
een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17846 |
in beweging komen |
(zich) roeren:
(zich) riere (Q086p Eigenbilzen),
op gang komen:
op gang kwumme(n) (Q086p Eigenbilzen)
|
In beweging komen (op gang komen, (zich) roeren, bewegen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|