e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaarsenpit wiek: wiek (Eigenbilzen, ... ) De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kaart met prentje kaart met een prentje: koat met `n printje (Eigenbilzen), prentje: prinshje (Eigenbilzen) een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje] [N 112 (2006)] III-3-2
kaarten (ww.) tuisen: te:sə (Eigenbilzen), /  teesen (Eigenbilzen), these (Eigenbilzen), tijsen (Eigenbilzen), Sub gemèènlk: Vr gwùn gemèènlk ins per wèèk tese in de geboere.  tese (Eigenbilzen), Sub shink: Bij t kojonge hao zij wat nie kos tese de shink gewonne.  tese (Eigenbilzen) / [SND (2006)] || kaarten [RND], [SND (2006)] || Kaarten. III-3-2
kaarten bijnemen ramasseren (<fr.): ramasere (Eigenbilzen), rapen: raope (Eigenbilzen) kaarten bijnemen [rafelen, fretten] [N 112 (2006)] III-3-2
kaarten voor geld tuisen: thése (Eigenbilzen) kaartspelen voor geld [tuisen] [N 112 (2006)] III-3-2
kaas kaas: kéés (Eigenbilzen) kaas [RND] III-2-3
kaasjeskruid kaasjeskruid: keeskeskroot (Eigenbilzen, ... ), kēskǝkrǭt (Eigenbilzen), kattekaasjeskruid: katǝkēskǝskrōt (Eigenbilzen) kaasjeskruid, groot [DC 52 (1977)] || klein kaasjeskruid [DC 52 (1977)] || Malva L. Een vrij algemeen voorkomende struikachtige plant met langgesteelde bladeren, bloemen in groepen van twee of meer in de bladoksels en vruchtjes in de vorm van een plat kaasje. Het grote kaasjeskruid (Malva sylvestris L.), dat veel in bermen voorkomt, wordt tot meer dan 1 meter hoog en heeft roze of lichtpaarse bloemen en een ruwbehaarde stengel. Het kleine kaasjeskruid (Malva neglecta Wallr.), dat 40 cm groot wordt, komt meestal liggend voor bij boerderijen en aan wegranden en heeft rozerode, soms ook witte bloemen. De bloei duurt van juni tot september. [A 52, 10a en 10b; monogr.] I-5, III-4-3
kaatsen prikken: prekə (Eigenbilzen) kaatsen [RND] III-3-2
kaatsen (ballen) ballen: balle (Eigenbilzen, ... ), prikken: met de bal prikke (Eigenbilzen) met een bal spelen [ballen, bollen, tossen] [N 112 (2006)] III-3-2
kabouter dwerg: ’nən dwerg (Eigenbilzen) Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)] III-3-3