19453 |
kamerstoel |
kakstoeltje:
(verkleinwoord)
kakstilke (Q086p Eigenbilzen)
|
Klein draagbaar gemak in de vorm van een stoel (gemakstoel, kakstoel, kamerstoel, kakkedoor, stilletje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24509 |
kamille (alg.) |
hemdsknoopje:
Stinkende kamille (Anthemis cotula L.)
himmesknèèpkes (Q086p Eigenbilzen)
|
stinkende kamille [DC 50 (1975)]
III-4-3
|
18638 |
kamizool |
kamizool (<fr.):
betekenis: gilet voor mannen
kaməzol (Q086p Eigenbilzen)
|
kamizool, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18724 |
kammen |
kammen:
kemmen (Q086p Eigenbilzen)
|
kammen [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
21173 |
kanaal |
kanaal:
aon den anərə kant van t kanaol (Q086p Eigenbilzen),
kenaal (Q086p Eigenbilzen)
|
Aan genen kant (niet aan deze kant) van het kanaal [ZND 24 1937)] || een kunstmatige, gegraven, tamelijk brede waterweg (vaart, kanaal) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19578 |
kandelaar |
luchter:
lichtər (Q086p Eigenbilzen),
liechter (Q086p Eigenbilzen)
|
Kandelaar. Hoe heet een kandelaar, zoals er vroeger langs beide zijden op de schoorsteen stonden ? [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
23431 |
kandelaar op het altaar |
kaarsenstaander:
de kjassestaonders (Q086p Eigenbilzen),
kandelaar:
kandelaar (Q086p Eigenbilzen)
|
De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19109 |
kans |
kans:
kans (Q086p Eigenbilzen)
|
De mogelijkheid, waarschijnlijkheid om te winnen of te verliezen [kans, hasard]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
27982 |
kant |
kant:
kant (Q086p Eigenbilzen)
|
Fijn, licht weefsel van linnen, garen, zijde, ook goud- of zilverdraad met opengewerkte patronen en opgelegde tekeningen, dat tot versiering van randen en boorden en als tussenzetsel dient (Van Dale, pag. 1281). Men kent Brusselse, Mechelse, Brugse enz. kant. Verder onderscheidt men echte en nagemaakte, valse kanten en machinale, met een machine vervaardigde kant. Men gebruikt kant voor witte schorten, kussenslopen, voor kleren (Q 121c), gordijnen en ondergoed (Q 99*), en voor lakens (P 219, meestal machinale kant). [N 62, 81a; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.]
II-7
|
24081 |
kanunnik |
kanunnik (<lat.):
de kannunik (Q086p Eigenbilzen)
|
Een wereldlijke R.K. geestelijke die deel uitmaakt van een kapittel van een kathedrale kerk, kanunnik. [N 96D (1989)]
III-3-3
|