18677 |
kap van een lange schoudermantel |
kap:
kap (Q086p Eigenbilzen)
|
kap van lange schoudermantel zonder mantel [kovel, keuvel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34654 |
kap van het rijtuig |
kap:
kap (Q086p Eigenbilzen)
|
Kap van het rijtuig. Deze kap kan bij de meeste rijtuigen opengeklapt worden. [N 101, 15]
I-13
|
23272 |
kapelaan |
kapelaan:
de koppeloan (Q086p Eigenbilzen),
kaplaon (Q086p Eigenbilzen),
kəplo:n (Q086p Eigenbilzen)
|
Een kapelaan [ôngerpastoeër]. [N 96D (1989)] || Hoe noemt men de priester (of de priesters) die de pastoor helpen de parochie bedienen (Fr. vicaire)? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
23489 |
kapelletje |
kapel:
n kapel (Q086p Eigenbilzen),
kapelletje:
kapelleke (Q086p Eigenbilzen),
kəpèlləke (Q086p Eigenbilzen)
|
Een bedehuisje langs de weg of in het veld, gebouwd uit devotie voor een heilige of uit dankbaarheid voor verkregen gunsten [kapel, kapelleke, kapelke, kapelsje, heiligenhuisje, keske(=kastje)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18293 |
kapmantel |
kapmantel:
kapmantəl (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
kapmantel, grote zwarte ~, zeer ruime aan de hals gerimpelde cape die tot de voeten reikt en voorzien is van een grote muts [mantielie] [N 25 (1964)] || schoudermantel, lange ~ zonder mouwen maar met een kap [kapmantel, kabang, kaban, foek, hoek, schommantel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18691 |
kapotjas |
kapotjas (<fr.):
soldatenjas
kəpoͅtjas (Q086p Eigenbilzen)
|
kapotjas, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18646 |
kaproen |
kaproen:
betekenis: hoed bij het dansen gebruikt
kaprun (Q086p Eigenbilzen)
|
kapruin, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19483 |
kapstok |
kapstok:
kapstoͅk (Q086p Eigenbilzen)
|
kapstok [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
22254 |
kapucijn |
kapucijn:
kappesijn (Q086p Eigenbilzen),
ne capucijn (Q086p Eigenbilzen)
|
Een Capucijn [Kappesijn, bedelmonnik]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21760 |
kar |
kar:
kār (Q086p Eigenbilzen)
|
Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.]
I-13
|