e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kinderkoor kinderkoor: kinnerkoor (Eigenbilzen, ... ) Het kinderkoor, jongenskoor of knapenkoor, een zangkoor van kinderen uit de hoogste klassen van de lagere school. [N 96B (1989)] III-3-3
kindermis kindermis: kinnermès (Eigenbilzen, ... ), kinnermés (Eigenbilzen) Een kindermis, schoolmis [kiendermis, kingermès, sjoeëlmès?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kinderondergoed kinderondergoed: kinneronnergoed (Eigenbilzen), ondergoed: ondergoed (Eigenbilzen) Kinderondergoed, kinderhemd [N 114 (2002)] || Ondergoed voor kinderen. [DC 62 (1987)] III-1-3
kinderschort met mouwen kinderschorteltje: kinnerssjetelke (Eigenbilzen) kinderschort met mouwen [smul] [N 24 (1964)] III-1-3
kinderstoel kakstoel: kakstoel (Eigenbilzen) Stoel voor kleine kinderen op hoge poten met een armleuning en een tafelblad ervoor, eventueel met een potje onder de zitting (kakstoel, krokstoel, kloef) [N 79 (1979)] III-2-1
kindje jezus jezuskind: djezeskind (Eigenbilzen), kindje jezus: kinneke Jezus (Eigenbilzen, ... ) Het Jezuskind, het kind(je) Jezus, Jezuke. [N 96D (1989)] III-3-3
kinds kinds: kinds (Eigenbilzen, ... ), kins (Eigenbilzen) door hoge ouderdom zwak van geest [suffig, kinds, simpel] [N 85 (1981)] || door hoge ouderdom zwak van geest, geheugenloos [kinds, simpel] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)] III-2-2
kinnebak kinnebak: kinnebak (Eigenbilzen, ... ), kinnebakkes: kinnebakkes (Eigenbilzen) Een kinnebak: kaakbeenderen (kinnebak, kinnebakkes, geschaar) [N 106 (2001)] || kinnebak [N 10b (1961)] III-1-1
kippen hennen: henǝn (Eigenbilzen), hęnǝ (Eigenbilzen) De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] I-12
kippenhok hennenstal: henǝ[stal] (Eigenbilzen) Het vrijstaande gebouwtje of de afgesloten ruimte ergens in de boerderij, waarin zich de zitstokken en legnesten voor de kippen bevinden. Begripsmatig is het kippenhok lastig af te bakenen van de kippenzolder; vaak lopen de twee benamingen voor het kippenverblijf door elkaar. De twee lemma''s "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder, polder" (2.5.2) vullen elkaar dan ook aan. De polder-opgaven met de betekenis "kippenzolder, kippenverblijf" zijn overgeplaatst naar het lemma "kippenzolder, polder" (2.5.2); zie de toelichting bij dat lemma. De twee elementen van de samenstellingen van het type kippen-hok zijn apart in kaart te brengen. Het eerste element (hoender-, kippen-, hennen- en kieken-) is hier in deze aflevering over de bedrijfsgebouwen niet verder behandeld; men vindt het in de aflevering over het pluimvee, waar het beter tot z''n recht zal komen. Kaart 30 bevat het tweede element van de bedoelde samenstellingen, de bepaalde delen (-stal, -huis, -hok, -kooi, -kouw en -kot). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 11. [N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.] I-6