23215 |
klepel |
klepel:
de kleppəl van de klok (Q086p Eigenbilzen),
de kljèpel (Q086p Eigenbilzen),
kljèpel (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] || De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23218 |
kleppen |
tumpen:
timpen, `t timp (Q086p Eigenbilzen)
|
Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22377 |
kleppers |
kleppers:
klepper (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
21353 |
kletsen |
parlesanten (<sp.):
`bazelen, babbelen`
parləsantən (Q086p Eigenbilzen),
snebberen:
Van Dale: snebberen, ben. van het geluid dat eenden maken bij het slobberen van kroos.
snebbere (Q086p Eigenbilzen),
zeveren:
hē zevert (Q086p Eigenbilzen),
Van Dale: zeveren, (gew.), 2. flauwe praat verkopen; -zaniken.
zeveren (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] || parlesanten; geef de dialectvorm van dit woord op indien het bestaat; wat betekent het ? [ZND 40 (1942)] || praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
21549 |
kletsen [onnozele praat vertellen] |
onnozele vertellen:
hē vertelt onneezele (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
21337 |
kletswijf |
kwebbel:
kwebbel (Q086p Eigenbilzen)
|
een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kleer (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
18065 |
klierziekte |
klieren:
klierən (Q086p Eigenbilzen),
De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.
klieren (Q086p Eigenbilzen),
kliergezwel:
kliergəzwel (Q086p Eigenbilzen)
|
hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] || hoe heet de klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt, die dan soms opengaan ? [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
17893 |
klieven |
klieven:
klieve(n) (Q086p Eigenbilzen),
klieven (Q086p Eigenbilzen),
splijten:
splĕte (Q086p Eigenbilzen)
|
klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)] || Vaneen scheiden (klieven, kloven, splijten, splitsen, (scheiden))\\ [N 108 (2001)]
III-1-2
|
21469 |
klikspaan |
overdrager:
jèverdroager (Q086p Eigenbilzen)
|
klikspaan; Iemand die daar een gewoonte van maakt is een ...... [DC 48 (1973)]
III-3-1
|