21567 |
kolonel |
kolonel:
e als in hel
kolənel (Q086p Eigenbilzen)
|
Kolonel. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
19615 |
kom |
komp:
komp (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
kwømən (Q086p Eigenbilzen)
|
komen [RND]
III-1-2
|
33606 |
komkommer |
komkommer:
komkommer (Q086p Eigenbilzen)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
20005 |
konijn |
konijn:
(mv.)uit: (de vellen van) konijnen; niet: konijnenvellen
knijn (Q086p Eigenbilzen)
|
konijn [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
24322 |
konijnenhol |
konijnspijp:
knijnspeep (Q086p Eigenbilzen),
pijp:
peep (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)] || konijnenhol [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
21266 |
koning |
koning:
kièning (Q086p Eigenbilzen),
kjineŋ (Q086p Eigenbilzen)
|
koning [RND], [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
22518 |
koning en vrouw van een kleur in een hand |
bruid:
broot (Q086p Eigenbilzen),
broöd (Q086p Eigenbilzen),
koning en dame:
ich hab kjèning en dam bijèn (Q086p Eigenbilzen)
|
Ik heb den heer en de vrouw van harten samen (bij het kaartspel). [ZND 40 (1942)] || In het kaartspel, koning en dame van de troeven. || Koning en vrouw van één kleur in één hand [stuk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22812 |
koning in het kaartspel |
koning:
kjènning (Q086p Eigenbilzen)
|
En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - II. Koning. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
23714 |
koningin des hemels |
regina caeli:
de regina caeli (Q086p Eigenbilzen)
|
Het "Koningin des hemels"of "Regina caeli", het Angelus-gebed in de Paastijd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|