23435 |
koorbank |
koorbank:
de koorbank (Q086p Eigenbilzen)
|
Een koorbank: bank in het koorgestoelte. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23434 |
koorgestoelte |
empore (<lat.):
Van Dale: emporium (Lat. < Gr.), 3. galerij op zuilen in een kerk.
het empore (Q086p Eigenbilzen)
|
Het koorgestoelte: het geheel van zitplaatsen op/in het koor, meestal bestaande uit oplopende banken, bestemd voor monniken of kanunniken. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23541 |
koorhemd |
koorhemd:
koorhimme (Q086p Eigenbilzen)
|
Het korte witte kleed dat de priester over zijn toog draagt [rochet, superplie, koorhemd?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23540 |
koorkap |
koorkap:
koorkap (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
koormantel:
koormantel (Q086p Eigenbilzen)
|
De koorkap [koeërmangtel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23436 |
koorstoel |
koorstoel:
de koorstoel (Q086p Eigenbilzen)
|
Een koorstal of koorstoel: zetel of zitplaats in een koorbank van het koorge-stoelte. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18004 |
koorts |
koorts:
kors (Q086p Eigenbilzen),
kurs (Q086p Eigenbilzen)
|
hij heeft (de) koorts [ZND 28 (1938)] || koorts [RND]
III-1-2
|
23563 |
koorzanger |
koorzanger:
koorzenger (Q086p Eigenbilzen)
|
Een koorzanger, lid van het zangkoor [zenger, koeërzenger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33806 |
koot |
boelee:
bu`lę (Q086p Eigenbilzen)
|
Het korte been onmiddellijk boven de hoef, zowel van de voor- als achterpoot. 1Het is één van de belangrijkste lichaamsdelen van het trekpaard. Zie afbeelding 2.25. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1, 32.2, 32.3, 32.7, 32.10, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|
24193 |
koperwiek |
franse lijster:
franse leester (Q086p Eigenbilzen)
|
koperwiek (21 lijkt op zanglijster [019], maar met rossige plek op zij en vleugel; alleen op trek en s winters, meestal in grote troepen; roep schril [srieieieie]; zachte zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19582 |
kopje |
bak:
bak (Q086p Eigenbilzen),
tas:
tas (Q086p Eigenbilzen)
|
kopje, tas [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|