17994 |
kreunen van de pijn |
kermen:
kermp (Q086p Eigenbilzen),
kērmen (Q086p Eigenbilzen)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)] || Kreunen van pijn (koorgaan, kermeneren, kermen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33910 |
kreupel zijn |
lam:
lǭm (Q086p Eigenbilzen)
|
[JG 1a; N 8, 62k en 94f]
I-9
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
krebǝbētǝr (Q086p Eigenbilzen)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
22351 |
krijgertje spelen |
katje lopen:
ketsje loape (Q086p Eigenbilzen),
/
ketche loape (Q086p Eigenbilzen),
katje spelen:
ketsje spjellen (Q086p Eigenbilzen),
soldaat spelen:
soldaot spjellen (Q086p Eigenbilzen),
tikkertje spelen:
/
tikkerke (Q086p Eigenbilzen),
vangertje spelen:
vangerke (Q086p Eigenbilzen),
/
vangerke (Q086p Eigenbilzen)
|
/ [SND (2006)] || de persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur] [N 112 (2006)] || vangerke [SND (2006)] || Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
21501 |
krijt |
krijt:
ə stèk wit kreet (Q086p Eigenbilzen),
ə stèkk kreet (Q086p Eigenbilzen)
|
Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
17861 |
krioelen |
krioelen:
krioelen (Q086p Eigenbilzen),
gezegd van kleine dieren
krioele(n) (Q086p Eigenbilzen),
wriemelen:
friemele (Q086p Eigenbilzen),
met de handen
vriemelen (Q086p Eigenbilzen)
|
Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (event. met veel lawaai) (krioelen, broeliën, krielen, kriewelen, kriemelen, wriemelen, wriemelen, grimmelen, wemelen). [N 84 (1981)] || Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (krioelen, kriemelen, wriemelen, friemelen, wemelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
18071 |
kroep |
kroep:
krop (Q086p Eigenbilzen),
krup (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17579 |
kroeshaar |
kroezelkop:
kroezelkop (Q086p Eigenbilzen)
|
kroeshaar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25010 |
krom, met bochten |
krom:
kromp (Q086p Eigenbilzen)
|
afwijkend van een rechte lijn met een of meer bochten [krom, kromp, slom] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17894 |
krommen, ombuigen |
buigen:
e van met
bèige(n) (Q086p Eigenbilzen),
{ai = Dt. ei van dein).
baigen (Q086p Eigenbilzen),
krom maken:
kromp moake (Q086p Eigenbilzen),
ombuigen:
imbèige(n) (Q086p Eigenbilzen),
imbèjge (Q086p Eigenbilzen)
|
Krommen: een kromme gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien, krom maken) [N 108 (2001)] || Krommen: een kromme, gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien). [N 84 (1981)] || Ombuigen: een andere richting geven (ombuigen, (om)plooien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|