18164 |
lancet |
scherp mesje:
sjerp meske (Q086p Eigenbilzen),
vlijm:
vlijm (Q086p Eigenbilzen)
|
Lancet: plat mesje met fijne punt en zeer scherpe snede, in de chirurgie gebruikt (vlim, lancet, scherp mesje). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
21578 |
land |
land:
land (Q086p Eigenbilzen)
|
land [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
21145 |
landauer |
landauer:
landauer (Q086p Eigenbilzen)
|
Vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijk neerklapbare voor- en achterkap. Tegenwoordig wordt het nog wel eens als bruidswagen gebruikt. De koetsier heeft een aparte bok. [N 101, 13; N G, 51; L 27, 33; monogr.]
I-13
|
21232 |
landauer -> sjees? |
sjees (<fr.):
sjees (Q086p Eigenbilzen)
|
een vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijke beweegbare voor- en achterkap [landauer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33640 |
landerijen |
labeur:
labø̄r (Q086p Eigenbilzen),
labī.r (Q086p Eigenbilzen)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
20317 |
lang leven |
lang leven:
znd 30, 15;
lang lèvən (Q086p Eigenbilzen)
|
lang leven [ZND 30 (1939)]
III-2-2
|
18329 |
lang schortlint |
snoer:
snier (Q086p Eigenbilzen)
|
linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18286 |
lange broek |
lange broek:
laŋ bruk (Q086p Eigenbilzen)
|
pantalon, lange broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18368 |
lange grijze kous |
manssok:
manszok (Q086p Eigenbilzen)
|
kousen, lange grijze ~ die door slagers (beenhouwers) over de broekspijpen worden gedragen [beenhouwerskousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18367 |
lange kleurige herenkous |
manshoos:
manswuse (Q086p Eigenbilzen)
|
mannenkousen, lange kleurige ~ (vero) [hooze] [N 24 (1964)]
III-1-3
|