e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lof lof: lof (Eigenbilzen, ... ), ət luf (Eigenbilzen) het lof [RND] || Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
lof met processie lof met processie (<lat.): lof met percesse (Eigenbilzen), processie (<lat.): precesse, percesse (Eigenbilzen), processie (<lat.) na het lof: présesse noa het lof (Eigenbilzen) Lof met processie (rondom de kerk of over het kerkplein of kerkhof) op de eerste zondag van de maand. [N 96B (1989)] III-3-3
loodgieter loodgieter: loodgieter (Eigenbilzen) Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.] II-11
loodpan, gietlepel smeltkroes: smøltkrus (Eigenbilzen) Soort pan of grote scheplepel met schenklip waarin soldeersel of lood gesmolten kan worden. Zie ook afb. 190a. De gietlepel is doorgaans een kleinere uitvoering van de loodpan. Hij wordt gebruikt om lood of soldeersel af te scheppen en te gieten. Vgl. afb. 190b-c. [N 33, 197; N 33, 310-311; N 64, 18a-b] II-11
loof loof: laaf (Eigenbilzen) De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] III-4-3
loop van een geweer loop: də lèp van ə gəwēr (Eigenbilzen) De loop van een geweer [ZND 30 (1939)] III-3-1
loops lopetig: lèpetig (Eigenbilzen) loops, geslachtsdriftig ve teef [Goossens 2c] III-2-1
loot, nieuw uitgelopen twijgje scheut: enkelv.  sjwut (Eigenbilzen), mv.  sjèt (Eigenbilzen) Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] III-4-3
lopen lopen: lòpe (Eigenbilzen), lôpə (Eigenbilzen) lopen [ZND 25 (1937)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2
lopen, gezegd van eenden waggelen: wagǝlǝ (Eigenbilzen) [N 70, 2; monogr.] I-12