24674 |
lork |
den:
den (Q086p Eigenbilzen)
|
De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
34008 |
losgetuigd leiden |
teugelen:
tø̜̄gǝlǝn (Q086p Eigenbilzen
[(de teugel vieren)]
)
|
Een paard zonder zadel en niet tussen berries leiden met de teugel. [N 8, 101c]
I-10
|
18697 |
losse linnen halsboord |
los bandje:
los benšə (Q086p Eigenbilzen)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18699 |
losse manchet |
losse manchet:
losə manšet (Q086p Eigenbilzen)
|
manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33395 |
losse voerbak in de varkenswei |
drinkbak:
driŋk˱bak (Q086p Eigenbilzen)
|
Gewoonlijk worden de varkens binnen gevoerd. Soms echter gebruikte men een losse voerbak voor buiten, in de varkenswei; over deze laatste bak gaat het in dit lemma. Zie voor de fonetische documentatie van (trog) het lemma "varkenstrog" (2.4.3). [N 5A, 61b]
I-6
|
33365 |
losse voerbak voor runderen |
koetrog:
kutru̯ø̜x (Q086p Eigenbilzen)
|
Een losse bak of kuip waarin men het voer aan de koeien voorzet. Bedoeld wordt een bak waar meer dan één rund uit eet (en soms ook drinkt). Waar deze draagbare en ouderwetse bak niet (meer) bekend is, werden benamingen voor de vaste voerbak opgegeven (krib, trog en hun samenstellingen). Oorspronkelijk diende de krib voor het droge voedsel voor runderen en paarden en de trog voor het natte voedsel voor de varkens, maar in de praktijk lopen de termen dooreen. Sommige opgaven betreffen mogelijk ook het vak voor één koe van de in vakken verdeelde voerbak. Vergelijk de lemmata "voer- en drinkgoot" (2.2.14) en "vaste voer- en drink- en voerbak, krib" (2.2.15). [N 5A, 37c; N 18, 130; monogr.]
I-6
|
18317 |
losse zak onder de rok |
tas:
tes (Q086p Eigenbilzen)
|
tas, losse ~, zak of buidel die onder de rok wordt gedragen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
22400 |
loten |
loten:
lwoetten (Q086p Eigenbilzen),
lwùtte (Q086p Eigenbilzen),
lötte (Q086p Eigenbilzen)
|
het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren] [N 112 (2006)] || Het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21583 |
loven en bieden |
opbieden:
opbieën (Q086p Eigenbilzen)
|
loven en bieden, de waren aanprijzen [koopman] en er een prijs voor bieden (koper) [handelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21194 |
luchtballon |
luchtballon:
lochballon (Q086p Eigenbilzen)
|
een ballon die kan opstijgen met een mand eronder om personen te vervoeren [ballon, luchtbal, luchtbol, luchtschip] [N 90 (1982)]
III-3-1
|