18150 |
maaivoeten |
op moeders veulen gaan:
i.e. op moeders veulen gaan
op morəs vjəllə gwən (Q086p Eigenbilzen),
te voet jouwes gaan:
de voet jouwəs gwən (Q086p Eigenbilzen)
|
met de voeten buitenwaarts gaan [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
20593 |
maaltijd in de voormiddag |
tienuren, de -:
d\\n tienoeren drinken
dən tienoeren (Q086p Eigenbilzen),
door sommige gebruikt om 10 uur
teenoerə (Q086p Eigenbilzen)
|
de tweede maaltijd, later in de voormiddag [ZND 40 (1942)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 10 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
33891 |
maanblind paard |
maandoger:
møntęi̯gǝr (Q086p Eigenbilzen)
|
Gezegd van een paard met een periodieke oogontsteking, gewoonlijk om de maand of na twee maanden. Het paard is dan lichtschuw en het hele oog vertoont ontstekingsverschijnselen: een sterke traanafscheiding en een roodachtige kleur van de bindhuid. De kwaal is gewoonlijk na twee à drie weken geweken, maar kan zich ook periodiek herhalen en tot blindheid leiden. De naam maanblindheid houdt verband met de vroegere mening, dat deze kwaal maandelijks, bij het op- en afgaan van de maan, terugkeerde. [A 48A, 38a; N 8, 62p en 90v]
I-9
|
22438 |
maandag voor aswoensdag |
magermaandag:
maogermund`g (Q086p Eigenbilzen),
rozenmaandag:
roze mundeg (Q086p Eigenbilzen)
|
de naam voor de maandag vóór aswoensdag [N 112 (2006)]
III-3-2
|
23512 |
maandstonde |
dertigste:
#NAME?
dattiste (Q086p Eigenbilzen),
maandelijkse mis:
mundelekse més (Q086p Eigenbilzen)
|
Een maandelijkse mis voor een overledene [maandstond?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25165 |
maansverduistering |
maneclips:
munnəklips (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
eclips (van de maan) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
17671 |
maantje op de nagel |
half maantje:
het half mèntje (Q086p Eigenbilzen)
|
Maantje: lichter gekleurd gedeelte onder aan de vingernagels (maantje, reem) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
25162 |
maanx |
mond (du.):
mund (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
maan [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)]
III-4-4
|
31279 |
machinale hamer |
chasse:
šaš (Q086p Eigenbilzen),
pilon:
plǫn (Q086p Eigenbilzen)
|
Hamer, door stoom, perslucht of elektriciteit aangedreven, waarmee zware voorwerpen kunnen worden gesmeed. De machinale hamer wordt doorgaans alleen in fabrieken en grote smederijen gebruikt. Hij bestaat uit een hamergewicht dat tussen loodrechte rails aan een touw of stang is bevestigd en vanaf een bepaalde hoogte naar beneden kan vallen. Wanneer de hamer door stoom wordt aangedreven, spreekt men van een stoomhamer; een hamer op perslucht wordt luchtdrukhamer genoemd. Bij de veerhamer is het hamergewicht aan een bladveer bevestigd om de hamerwerking te verhogen. De veerhamer wordt onder meer gebruikt bij het smeden van spaden en schoppen. [N 33, 70-72; N 33, 76]
II-11
|
24879 |
madeliefje |
kaasbloemetje:
keesblimke (Q086p Eigenbilzen),
kaasbloempje:
kēsblemkǝ (Q086p Eigenbilzen),
meizoetje:
mèzietsje (Q086p Eigenbilzen),
mēzītšǝ (Q086p Eigenbilzen),
-
me:zietsjə (Q086p Eigenbilzen)
|
Bellis perennis L. Een zeer algemeen voorkomend plantje met losse witte bloempjes, die aan de uiteinden paarsrood kunnen aanlopen, met een geel hartje. Het komt voor in weilanden, op gazons en in bermen en bloeit bijna het hele jaar door, vooral van april tot september. Het varieert in hoogte van 5 tot 15 cm en wordt ook vaak meizoentje genoemd. Door de onzekere etymologie van het woord meizoentje, waarin mei- oorspronkelijk vermoedelijk eerder "weide" dan "mei(maand)" betekent, met zijn vele (volksetymologische) vervormingen, is de onderverdeling van de verschillende typen zeer globaal gehouden. Invoeging van -l- (en -r-) komt voor onder meibloempje en meizoetje; de betrokken varianten staan telkens achteraan in de behandeling van de woordtypen; molenzoetje is echter apart gehouden. [A 17, 1a; A 49B, 1a; L 40, 81; monogr.] || madeliefje [DC 49a (1974)], [ZND 40 (1942)]
I-5, III-4-3
|