33769 |
manenstrang |
maanstrang:
mānstraŋk (Q086p Eigenbilzen)
|
Gewelfde bovenkant van een paardenek waar de manen ingeplant zijn. Zie afbeelding 2.14. [N 8, 21 en 25]
I-9
|
19439 |
mangel, wringer |
wringer:
vrenger (Q086p Eigenbilzen)
|
Toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om gewassen linnengoed glad te maken (mangel, wringer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18924 |
manier |
manier:
manier (Q086p Eigenbilzen)
|
de wijze waarop men iets doet of waarop iets verricht kan worden [benier, gunstig, manier, gedwasje] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18148 |
manken |
hompelen:
hompele (Q086p Eigenbilzen),
hompele(n) (Q086p Eigenbilzen),
hompelen (Q086p Eigenbilzen)
|
Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (hompe(le)n, manken, lammen, mank lopen). [N 107 (2001)] || Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17984 |
mankeren |
mankeren:
mankeren (Q086p Eigenbilzen)
|
Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17713 |
mannelijk geslachtsorgaan |
gemacht:
gemech (Q086p Eigenbilzen),
partij:
partij (Q086p Eigenbilzen)
|
mannelijke geslachtsorgaan [gemach, gemaacht] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
24369 |
mannelijk ree |
reebok:
reebok (Q086p Eigenbilzen)
|
Ree, mannetjesree [N 94 (1983)]
III-4-2
|
34393 |
mannelijk schaap |
bok:
bok (Q086p Eigenbilzen)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|
21918 |
mannelijke duif |
hoorn:
of hoorn? (c) in bijv. I.3 sub slijpbus// of in afl. pluimvee
won (Q086p Eigenbilzen),
ZIeg ins wat n shonen won dè doa op t daok zit.
(`ne) won (Q086p Eigenbilzen)
|
Duif, mannelijk. [ZND 39 (1942)] || Duiver.
III-3-2
|
24204 |
mannelijke eend |
haan:
hǭn (Q086p Eigenbilzen)
|
[GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]
I-12
|