23353 |
middenschip |
middenbeuk:
middenbeuk (Q086p Eigenbilzen),
schip:
het sjèp (Q086p Eigenbilzen),
sjèp (Q086p Eigenbilzen)
|
De hoofdruimte, de grote middelruimte van een kerkgebouw [schip, langschip, middenschip, middelsjeep?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22877 |
midvoor |
centervoor:
sentervèèr (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
Midvoor (spits in t voetbal). || Midvoor. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
24352 |
mier |
moemet:
moemet (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
zwarte moemet:
zwatte moemet (Q086p Eigenbilzen)
|
mier || mier. De algemene benaming? [N102 (1998)] || zwarte huismier. Dialectbenamingen voor soorten mieren [N102 (1998)]
III-4-2
|
33555 |
mierikswortel |
worstkruidje:
< worrstkruidje
wjuskritsje (Q086p Eigenbilzen)
|
De vlezige scherpe wortel van de mierik, mierikswortel (mierikswortel, peperwortel, meerradijs, kiek, tiek). [N 82 (1981)]
I-7
|
21745 |
mikken |
mikken:
mekə (Q086p Eigenbilzen),
mikken (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
ogen:
e.igə (Q086p Eigenbilzen)
|
lonken (mikken) [RND] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)] || scherp kijken naar en richten op het doel dat men wil raken met een vuurwapen [mikken, mieren, aanleggen] [N 90 (1982)]
III-3-1, III-3-2
|
25320 |
millimeter, maat, 1000ste deel van een meter |
millimeter:
millimeter (Q086p Eigenbilzen)
|
het duizendste deel van een meter [millimeter, streep] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20285 |
min, voedster |
min:
min (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
wijsvrouw:
(wijsvrouw).
waisvrèw (Q086p Eigenbilzen)
|
voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20406 |
minderjarig |
niet mondig:
znd 31, 23a
nog nie minnig (Q086p Eigenbilzen)
|
minderjarig [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
20460 |
minnaar |
aanhouder:
aonhager (Q086p Eigenbilzen),
vrijer:
vrijer (Q086p Eigenbilzen)
|
minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20459 |
minnares |
aanhoudster:
oanhaagster (Q086p Eigenbilzen)
|
een concubine, bijzit, bijwijf [N 96D (1989)]
III-2-2
|