17833 |
moe |
moeg:
mi:ch (Q086p Eigenbilzen)
|
moe [RND]
III-1-2
|
19198 |
moed |
moed:
moed (Q086p Eigenbilzen)
|
onverschrokkenheid in moeilijkheden en gevaren [moed, courage] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23928 |
moeder gods |
moeder gods:
de moeder Gods (Q086p Eigenbilzen)
|
De Moeder Gods, Moeder Godes [de Modder-Joaëdes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23397 |
moeder van smarten |
moeder van smarten:
moeder van smarte (Q086p Eigenbilzen)
|
Een beeld van Maria die het dode lichaam van Jezus op de schoot draagt, piëta [moeder van smarten?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24091 |
moeder-overste |
moeder-overste:
moeder jéverste (Q086p Eigenbilzen),
moederjovveste (Q086p Eigenbilzen)
|
De moeder(overste) in een vrouwenklooster [mameer, moederover-ste, opperste, maer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17567 |
moedervlek |
bruine plaats:
i.e. bruine plek.
brown ploats (Q086p Eigenbilzen),
moedervlek:
moedervlek (Q086p Eigenbilzen),
peperkoor:
Geen vlek.
pèperkjon (Q086p Eigenbilzen)
|
Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedervlek, moederplek, peperkoor, pepervlek). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
19309 |
moedig (zijn) |
kloek:
kleuk (Q086p Eigenbilzen),
moedig:
moedig zien (Q086p Eigenbilzen)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)] || moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33823 |
moedig en opgewekt |
wakker:
wakǝr (Q086p Eigenbilzen)
|
Gezegd van energieke en levendige paarden. [JG 1a; N 8, 64j]
I-9
|
19940 |
moer |
moer:
mooi (Q086p Eigenbilzen)
|
konijn, vrouwtje [ZND 20 (1936)]
III-2-1
|
24683 |
moerasspirea |
geitenbaard:
gèteboat (Q086p Eigenbilzen)
|
Moerasspirea (spireae (filipendula) ulmaria 50 tot 120 cm groot. De bladeren zijn geveerd met grote 3-delige eindlob, de steunbladeren zijn groot, aan de onderkant vaak witviltig; de bloemen groeien in grote, dichte trossen, 5-tallig, geelacht wit van k [N 92 (1982)]
III-4-3
|