34014 |
naar rechts |
hut:
høi̯t (Q086p Eigenbilzen)
|
Voermansroep om het paard naar rechts te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95a en 96; L 1 a-m; L B 2, 256; L 26, 2; L 36, 81d; S 12; monogr.]
I-10
|
23948 |
naaste |
evenmens:
èèvemins (Q086p Eigenbilzen),
naaste:
noaste (Q086p Eigenbilzen)
|
Je/uw naaste, evennaaste, evenmens [naoste, nôste, èèvemins]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23725 |
nabidden |
nabeden:
noabèë (Q086p Eigenbilzen),
noabée (Q086p Eigenbilzen),
nobèë (Q086p Eigenbilzen)
|
Nabidden, d.w.z. antwoorden bij het bidden, de tweede helft van een gebed bidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21816 |
nabootsen |
na-apen:
naäpen (Q086p Eigenbilzen),
noapen (Q086p Eigenbilzen)
|
iemands stemgeluid imiteren [nabootsen, papegaaien] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21843 |
nachtbraken |
nachtbraken:
nachbroaken (Q086p Eigenbilzen)
|
tot diep in de nacht uitgaan, nachtbraken [zwabberen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24213 |
nachtegaal |
nachtegaal:
naachtegoal (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
nachtegaal || nachtegaal (16,5 bekend; kleine bruine vogel met rossige staart; vrij zeldzame zomervogel; verborgen levend; beroemd om de zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18609 |
nachthemd |
nachthemd:
naghemə (Q086p Eigenbilzen)
|
nachthemd [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18608 |
nachtjapon |
slaapkleed:
slopklēͅd (Q086p Eigenbilzen)
|
nachtjapon [nachtpon, bedjak, nachtjak, jak] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18607 |
nachtkleren |
slaapkleren:
slōpklēͅr (Q086p Eigenbilzen)
|
nachtkleding in het algemeen [t naachtdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23772 |
nachtmis |
nachtmis:
naachmès (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
De mis die snachts wordt gedaan, nachtmis. [N 96C (1989)]
III-3-3
|