e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pak, kostuum manskostuum: manskəstym (Eigenbilzen) kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)] III-1-3
palmboompje palm: -  paam (Eigenbilzen) palm (Buxus sempervirens) [DC 69 (1994)] III-4-3
palmbosje palmtakjes: paamtekske (Eigenbilzen), palmwis: paamwès (Eigenbilzen) Het palmbosje dat op Palmzondag gewijd wordt [palemwösj]. [N 96C (1989)] III-3-3
palmprocessie palmprocessie (<lat.): paampersesse (Eigenbilzen), paamprecésse (Eigenbilzen), paamprosesse (Eigenbilzen) De processie die op Palmzondag gehouden wordt, palmprocessie. [N 96C (1989)] III-3-3
palmtakje palmtakje: paamtekske (Eigenbilzen), paamtekske ater de weewoaterpot (Eigenbilzen) Het palmtakje dat men achter het wijwaterbakje steekt om bij ziekte en onweer wijwater mee te sprenkelen [palemteks-je]. [N 96C (1989)] III-3-3
palmtakjes plaatsen palm steken: paam stèkke (Eigenbilzen) Het gebruik om palmtakjes te plaatsen a. in huis, b. in de stallen en in de schuur, c. in de moestuin, d. op de akkers, e. op het graf van een dierbare overledene [korenpalmen, pejmke sjtèke]. Geef met a, b, c, d, e aan waar. [N 96C (1989)] III-3-3
palmwijding palmwijding: paamwijing (Eigenbilzen, ... ) De palmwijding op Palmzondag. [N 96C (1989)] III-3-3
palmzondag palmenzondag: pame zondeg (Eigenbilzen), palmzondag: paamzondeg (Eigenbilzen) De zondag vóór Pasen, Palm-/Palmenzondag. [N 96C (1989)] III-3-3
pand, bed pand: pāǝn (Eigenbilzen) Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e] I-1
panlatten panlatten: panlatǝ (Eigenbilzen) De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.] II-9