18806 |
piekeren |
prakkiseren:
hé zoot do alteed te prakkezèren (Q086p Eigenbilzen),
prakkezéren (Q086p Eigenbilzen)
|
hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)] || over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24224 |
piepen |
tjielpen:
tjilpen (Q086p Eigenbilzen)
|
een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
22424 |
pijl |
pijl:
pijl (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen,
Q086p Eigenbilzen)
|
de dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht] [N 112 (2006)] || De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17991 |
pijn |
pijn:
pɛin (Q086p Eigenbilzen)
|
pijn [RND]
III-1-2
|
17992 |
pijnscheut |
kramp:
kramp (Q086p Eigenbilzen),
scheut:
sjweut (Q086p Eigenbilzen),
steek:
[-> lm. pijnscheut, rk]
stiek (Q086p Eigenbilzen)
|
Een steek in de zij? ( is vaak het gevolg van hardlopen) [DC 60 (1985)] || Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren, scheut, steek, kramp). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17794 |
pijpenkrul |
haarpijp:
hoarpeep (Q086p Eigenbilzen),
pijp:
peep (Q086p Eigenbilzen),
Enkelvoud bestaat niet.
pepen (Q086p Eigenbilzen)
|
Pijpenkrul. Spiraalvormige haarkrul [pijpenkrul, pijpenlok, papillote] [N 114 (2002)]
III-1-1
|
20876 |
pijpensteel |
steel:
stjel (Q086p Eigenbilzen)
|
Pijpensteel. Het dunne buisvormige deel van een pijp. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
31335 |
pijptang |
gastang:
gāstaŋ (Q086p Eigenbilzen)
|
tǝr P 219; %%de volgende opgaven zijn benamingen voor een kettingtang%% kettingtang: kęte [N 33, 176; N 33, 179; N 33, 181; N 64, 43a-b; N 64, 44; monogr.]
II-11
|
23376 |
pilaar |
pilaar:
pelèèr (Q086p Eigenbilzen),
pilèère (Q086p Eigenbilzen),
piléér (Q086p Eigenbilzen)
|
Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28787 |
pilo |
pilo:
pilo (Q086p Eigenbilzen)
|
Soort van gladde stof met een linnen schering en een katoenen inslag, vooral gebruikt voor werkkleding. [N 62, 93a]
II-7
|