17616 |
rechtstaande oren |
steekoren:
stèèkore (Q086p Eigenbilzen)
|
oor: rechtstaande oren [fikoorkes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22883 |
rechtsvoor |
rechtsextrme (fr.):
rechtsextrèèm (Q086p Eigenbilzen)
|
Links- rechtsvoor. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
18961 |
rechtvaardig |
serieus:
serieus (Q086p Eigenbilzen)
|
handelend naar recht en billijkheid, rechtvaardig [gerecht, gerechtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24082 |
rector |
rector (lat.):
de rektor (Q086p Eigenbilzen)
|
Een rector, de geestelijk leider van een klooster of gesticht. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25083 |
reeks, rij |
resem:
resem (Q086p Eigenbilzen),
rij:
rij (Q086p Eigenbilzen)
|
een rij van geregeld naast elkaar geplaatste dingen [resem, reeks] [N 91 (1982)] || rij [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
22810 |
refrein |
refrein:
refrein (Q086p Eigenbilzen)
|
Een refrein (het steeds terugkerende gedeelte van een lied). [ZND 41 (1943)]
III-3-2
|
30179 |
regels |
strekhouter:
strēkhǭtǝr (Q086p Eigenbilzen)
|
De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
rêgən (Q086p Eigenbilzen)
|
regen [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
18554 |
regenjas |
regenjas:
rēͅŋərjas (Q086p Eigenbilzen),
regenmantel:
rēͅŋərmantəl (Q086p Eigenbilzen)
|
damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30537 |
regenpijp |
regenbuis:
rę̃gǝnbęjs (Q086p Eigenbilzen)
|
De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.]
II-9
|