28973 |
rijgen |
driegen:
drigǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
18358 |
rijglaars |
strump:
[ontrondingsgebied]
strimp (Q086p Eigenbilzen)
|
laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28878 |
rijgnaald |
rijgnaalde:
ręjxnølžǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
Naald met een lang wijd oog en geen scherpe punt om een band of een elastiek in een schuif te trekken. Zie afb. 9. [N 59, 12; N 62, 49b; monogr.]
II-7
|
28974 |
rijgsteek |
rijgsteek:
ręjxstik (Q086p Eigenbilzen)
|
Zie afb. 31. [N 59, 52a; N 62, 16a; N 62, 6]
II-7
|
21269 |
rijkdom |
rijkdom:
rēgdom (Q086p Eigenbilzen)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21597 |
rijke lieden |
rijke lui:
reekə lei (Q086p Eigenbilzen)
|
Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
gendarme (fr.):
Opm. v.d. invuller: "g"van het Fr. woord "gendarme".
genderm (Q086p Eigenbilzen)
|
een agent van de rijksveldwacht [die zorgt voor de handhaving van de orde op het platteland] [rijks, schabeletter, champetter, pandoer, garde, vörster] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
ənə geənderm (Q086p Eigenbilzen),
Opm. v.d. invuller: "g"van het Fr. woord "gendarme".
genderm (Q086p Eigenbilzen)
|
een lid van het militaire politiekorps [gendarm, harenmutsel, pakkeman, marechaus-see, massee] [N 90 (1982)] || Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
20816 |
rijp |
rijp:
réép (Q086p Eigenbilzen)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
boonstaak:
boonstaok (Q086p Eigenbilzen)
|
[ZND 23 (1937)]
I-7
|