20896 |
rotten |
verrimpelen:
verrimpelen (Q086p Eigenbilzen)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33583 |
rotten, van fruit |
verrimpelen:
verrimpelen (Q086p Eigenbilzen)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
I-7
|
24066 |
rouw dragen |
rouw dragen:
rew draoge (Q086p Eigenbilzen),
rew droage (Q086p Eigenbilzen)
|
Rouw dragen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20421 |
rouwbrief |
doodsbrief:
den doodsbrief (Q086p Eigenbilzen),
doodsbrief (Q086p Eigenbilzen)
|
De rouwbrief. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24065 |
rouwkrans |
krans:
krans (Q086p Eigenbilzen),
kroon:
de kroon (Q086p Eigenbilzen)
|
De krans die op de kist wordt gelegd [krants]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20425 |
rouwpoffer/rouwmuts |
rouwmuts:
roͅuwmeͅts (Q086p Eigenbilzen)
|
muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20446 |
rouwsluier |
rouwsluier:
een rewslijer (Q086p Eigenbilzen)
|
een rouwsluier, voile, falie [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20447 |
rouwsluier aan een hoed |
rouwband:
roͅuwband (Q086p Eigenbilzen)
|
rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)]
III-2-2
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
reial (Q086p Eigenbilzen)
|
Royaal: uitspraak en betekenis (mild, onbekrompen, volop, enz.). [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
24524 |
rozenbottel |
moepel:
2e e = doffe e [d]
moepele (Q086p Eigenbilzen)
|
rozenbottel (vrucht van de hondsroos: papetuutje, papetoet, hanekul, wepen, klokke, rozenbottel). [N 92 (1982)]
III-4-3
|