17885 |
ruk |
ruk:
rèk (Q086p Eigenbilzen),
snok:
snok (Q086p Eigenbilzen)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)] || Ruk: snelle, korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snok, roets) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
wossel (Q086p Eigenbilzen)
|
horzel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
24371 |
rups |
rups:
rups (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
rups [ZND 06 (1924)] || rups rups [DC 46 (1971)]
III-4-2
|
23860 |
rustaltaar |
rustaltaar:
het rosaltaar (Q086p Eigenbilzen)
|
Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17832 |
rusten |
rusten:
rèsten (Q086p Eigenbilzen)
|
Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21708 |
rusthuis |
oudemannetjeshuis:
aatmennekeshoos (Q086p Eigenbilzen)
|
een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18119 |
ruw |
opengesprongen:
də haan zien wəppə gəsprongən (Q086p Eigenbilzen)
|
hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
21364 |
ruw, hard |
ruw:
rouw (Q086p Eigenbilzen)
|
zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21292 |
ruzie |
ruzing:
riezing (Q086p Eigenbilzen)
|
een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21291 |
ruzie maken |
ruzing maken:
riezing moaken (Q086p Eigenbilzen)
|
ruzie maken [kakelen, puken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|