21081 |
sabbelen |
sabberen:
zabbere (Q086p Eigenbilzen)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
23812 |
sacramentsdag |
eerste donderdag na sinksen:
der joste donnerdeg noa sinkse (Q086p Eigenbilzen),
sacramentsdag:
sacreminsdaag (Q086p Eigenbilzen)
|
Donderdag na de eerste zondag na Pinksteren, Sacramentsdag [papkêrremes, Vroonlaichnaam]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23425 |
sacramentshuisje |
tabernakel (<lat.):
het tabernaokel (Q086p Eigenbilzen)
|
Het sacramentshuisje, een vrijstaande of in de muur uitgespaarde kast waarin de geconsacreerde Hosties bewaard worden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23288 |
sacramentsprocessie |
grote processie (<lat.):
də grootə processie (Q086p Eigenbilzen),
sacramentsprocessie (<lat.):
sacramintspersesse (Q086p Eigenbilzen)
|
De processie die op Sacramentsdag wordt gehouden: Sacramentsprocessie, grote processie. [N 96C (1989)] || Hoe heet de processie die s zondags na H. Sacramentsdag wordt gehouden? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
23680 |
sacramentsweek |
sacramentsweek:
sakramintswék (Q086p Eigenbilzen)
|
Een sacramentenweek (iedere dag wordt een ander sacrament behandeld en daarbij passende geestelijke oefeningen gehouden]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23321 |
sacristie |
sacristie:
de sakkerstij (Q086p Eigenbilzen),
sakristij (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21571 |
salueren |
aanslaan:
də soldaotən mottən aonslwən (Q086p Eigenbilzen),
salueren (<fr.):
salewère (Q086p Eigenbilzen)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] || groeten van soldaten (salueren) [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21332 |
samenspannen |
meteenhouden:
dei twee hagen meəēēn (Q086p Eigenbilzen)
|
Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
23642 |
sanctus |
sanctus (lat.):
sanctus (Q086p Eigenbilzen),
sanktus (Q086p Eigenbilzen)
|
Het (vaste) misgezang dat op de prefatie volgt, het sanctus. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18294 |
sandaal |
sandaal:
sandaal (Q086p Eigenbilzen)
|
sandaal [N 24 (1964)]
III-1-3
|