24682 |
sap in planten |
sap:
saop (Q086p Eigenbilzen)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33584 |
sap van een vrucht |
sap:
saop (Q086p Eigenbilzen)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
I-7
|
28797 |
satijn |
satijn:
satēn (Q086p Eigenbilzen)
|
Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.]
II-7
|
21028 |
saus |
saus:
sàws (Q086p Eigenbilzen)
|
saus [RND]
III-2-3
|
21025 |
savooiekool |
savooi:
sevooi (Q086p Eigenbilzen)
|
De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)]
I-7
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
schabelier (Q086p Eigenbilzen),
sjabbelier (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
sjappelier (Q086p Eigenbilzen)
|
Een scapulier of skapulier: lapjes gewijde stof, door linten of band met elkaar verbonden en (door leken) onder de kleding op borst en rug gedragen [schabbelier, sjabbeleer?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23749 |
scapuliermedaille |
medaille (<fr.) van de scapulier:
medulge van de schabelier (Q086p Eigenbilzen)
|
Een scapuliermedaille, de latere vervanger van het stoffen scapulier. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31369 |
schaafbank, schaafmachine |
schaafmachine:
šǭfmǝšin (Q086p Eigenbilzen)
|
De werkbank of machine voor het schaven van metaal. Schaafbanken werden door de smid gebruikt bij het bewerken van platte vlakken van middelmatige breedte en lengte (Kuyper, pag. 297). Grotere voorwerpen werden vooral met behulp van een schaafmachine bewerkt. Dit werktuig was volgens verschillende respondenten niet typisch voor een smederij; het werd vooral aangetroffen in fabrieken om machinedelen zuiver vlak te schaven. [N 33, 287; N 33, 348]
II-11
|
23631 |
schaalcollecte |
collecte:
de kolekte (Q086p Eigenbilzen),
schaal:
sjoal, sjaal (Q086p Eigenbilzen)
|
Een schaalcollecte, een collecte voor een bijzonder doeleind, waarbij met neen open schaal werd rondgegaan [schaolkollekt?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23977 |
schaamte |
schaamte:
sjèèmte (Q086p Eigenbilzen),
sjémte (Q086p Eigenbilzen)
|
Schaamte [schamte, schèmt. [N 96D (1989)]
III-3-3
|