24739 |
stam uit een haag |
heggenstok:
hoagestok (Q086p Eigenbilzen)
|
Een stam uit een haag (port). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24579 |
stam van de boom |
stam:
stam (Q086p Eigenbilzen)
|
Het deel van een boom van de wortels tot aan de takken (stam, bol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24728 |
stam van de knotwilg |
wijde:
#NAME?
wei (Q086p Eigenbilzen)
|
De stam van de knotwilg. [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20677 |
stamppot |
stomp:
stomp (Q086p Eigenbilzen)
|
puree [stamp, stoemp] [N 38 (1971)]
III-2-3
|
22730 |
standbeeld |
standbeeld:
standbe:lt (Q086p Eigenbilzen)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|
33847 |
stapvoets gaan |
stappen:
stapǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
De langzaamste gang van het paard (stap, draf, galop) waarbij de vier voeten in de volgende volgorde opgeheven en weer neergezet worden: links achter, links voor, rechts achter, rechts voor, links voor, rechts achter, rechts voor en links achter. Zijn de vier hoefslagen niet duidelijk hoor- en zichtbaar, dan noemt men de stap onregelmatig. Zie afbeelding 8. [N 8, 81a]
I-9
|
21166 |
station |
statie (<lat.):
stoase (Q086p Eigenbilzen)
|
de plaats van aankomst en vertrek van treinen [station, statie, halte] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21260 |
steeg, steegje |
steeg, steegje:
steeg (Q086p Eigenbilzen)
|
een smalle, armoedige straat [slop, straatje, steeg, gats] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17821 |
steek |
steek:
stēͅk (Q086p Eigenbilzen),
stiek (Q086p Eigenbilzen)
|
een steek (van een mes) [ZND 31 (1939)] || steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel in twee punten uitloopt (zoals de militarie steek) [suuberood, severo, tööt] [N 25 (1964)]
III-1-2, III-1-3
|
23306 |
steek met drie hoeken |
drietips:
dreͅiteps (Q086p Eigenbilzen)
|
steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)]
III-3-3
|