20339 |
stiefvader |
stiefvader:
stiefvader (Q086p Eigenbilzen)
|
De tweede man of vrouw van je moeder of vader (stiefouders) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
stiefzwun (Q086p Eigenbilzen),
zoon
stiefzwun (Q086p Eigenbilzen)
|
De zoon van een tweede man of vrouw (stiefzoon) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
geniepig:
geniepig (Q086p Eigenbilzen),
heimelijk:
hemelijk (Q086p Eigenbilzen)
|
boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23552 |
stiekem uit de ampullen drinken |
wijn proeven:
ween prieve (Q086p Eigenbilzen)
|
Stiekem uit de ampullen drinken [pölle köäre?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34050 |
stier |
duur:
dīr (Q086p Eigenbilzen)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
steͅi̯fsəl (Q086p Eigenbilzen),
steͅi̯səl (Q086p Eigenbilzen)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfselpap:
stijfsəlpap (Q086p Eigenbilzen)
|
stijfselpap [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
30180 |
stijlvoetplaat |
muurplaai:
mūrplōj (Q086p Eigenbilzen)
|
De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld]
II-9
|
28854 |
stikgaren |
stikgaren:
stekgǭn (Q086p Eigenbilzen)
|
Garen om mee te stikken, in het bijzonder los getwijnd viervoudig garen. [N 59, 7c; N 62, 57]
II-7
|
18014 |
stikken |
lappen:
lapǝn (Q086p Eigenbilzen),
stikken:
stikke (Q086p Eigenbilzen),
stikken (Q086p Eigenbilzen),
Passief.
stikke(n) (Q086p Eigenbilzen),
verstikken:
Actief.
verstikke(n) (Q086p Eigenbilzen)
|
Het door middel van een draad aan elkaar bevestigen van twee stukken leer. Volgens de informanten wordt de term naaien gebezigd voor het vroegere handwerk (L 163a, Q 112a) en stikken voor het latere machinale werk (L 163a, Q 18 en Q 112a). [N 60, 54a; N 60, 239] || Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)] || Stikken: sterven door ademgebrek (stikken, verstikken) [N 106 (2001)]
II-10, III-1-2
|