e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stiefvader stiefvader: stiefvader (Eigenbilzen) De tweede man of vrouw van je moeder of vader (stiefouders) [N 115 (2003)] III-2-2
stiefzoon stiefzoon: stiefzwun (Eigenbilzen), zoon  stiefzwun (Eigenbilzen) De zoon van een tweede man of vrouw (stiefzoon) [N 115 (2003)] III-2-2
stiekem geniepig: geniepig (Eigenbilzen), heimelijk: hemelijk (Eigenbilzen) boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)] III-1-4
stiekem uit de ampullen drinken wijn proeven: ween prieve (Eigenbilzen) Stiekem uit de ampullen drinken [pölle köäre?]. [N 96B (1989)] III-3-3
stier duur: dīr (Eigenbilzen) Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11
stijfsel stijfsel: samen met znd 7, 48  steͅi̯fsəl (Eigenbilzen), steͅi̯səl (Eigenbilzen) de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)] III-2-1
stijfselpap stijfselpap: stijfsəlpap (Eigenbilzen) stijfselpap [ZND 32 (1939)] III-2-1
stijlvoetplaat muurplaai: mūrplōj (Eigenbilzen) De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld] II-9
stikgaren stikgaren: stekgǭn (Eigenbilzen) Garen om mee te stikken, in het bijzonder los getwijnd viervoudig garen. [N 59, 7c; N 62, 57] II-7
stikken lappen: lapǝn (Eigenbilzen), stikken: stikke (Eigenbilzen), stikken (Eigenbilzen), Passief.  stikke(n) (Eigenbilzen), verstikken: Actief.  verstikke(n) (Eigenbilzen) Het door middel van een draad aan elkaar bevestigen van twee stukken leer. Volgens de informanten wordt de term naaien gebezigd voor het vroegere handwerk (L 163a, Q 112a) en stikken voor het latere machinale werk (L 163a, Q 18 en Q 112a). [N 60, 54a; N 60, 239] || Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)] || Stikken: sterven door ademgebrek (stikken, verstikken) [N 106 (2001)] II-10, III-1-2