19503 |
stofdoek |
stublommel:
steͅploͅməl (Q086p Eigenbilzen)
|
een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
wis:
wis (Q086p Eigenbilzen),
znd 23, 60c;
wis (Q086p Eigenbilzen)
|
een stok of twijg om een kind te straffen [lat] [N 87 (1981)] || stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
18683 |
stola |
pelssjerp:
peͅlsšeͅrəp (Q086p Eigenbilzen),
stola (lat.):
stola (Q086p Eigenbilzen),
stool (<lat.):
stool (Q086p Eigenbilzen)
|
De stola, de stool. [N 96B (1989)] || stola, lange brede damessjaal van dunne stof of van bont [N 23 (1964)]
III-1-3, III-3-3
|
23446 |
stolp over een heiligenbeeld |
stolp:
stolp (Q086p Eigenbilzen),
stulp (Q086p Eigenbilzen)
|
Een stolp of stulp, een klokvormig glas over een kruis- of heiligenbeeld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33419 |
stookgat van de oven |
ovenmuil:
[oven]mǫu̯l (Q086p Eigenbilzen)
|
De benaming voor het stookgat van de oven dat voorzien is van een ijzeren deurtje. Vergelijk het lemma "ovenmond" in aflevering II.1, pag. 71. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 79b]
I-6
|
33357 |
stookhuis, plaats voor de veevoerkookketel |
stookhuis:
stu̯ø̜kǝs (Q086p Eigenbilzen),
stu̯ǫkǝs (Q086p Eigenbilzen)
|
De plaats in de stal, of de ruimte vooraan in de stal, waar de veevoerkookketel staat. Soms heeft men geen aparte ruimte voor dit doel en kookt men het veevoer in de bijkeuken. In andere gevallen, zoals in K 358 staat deze ketel meestal buiten, of, zoals vermeld in L 360, heeft men er een apart gebouwtje voor naast de stal. Dikwijls ook kookt men in het bakhuis, waar ook het brood gebakken wordt (L 426), vandaar de frequente (bakhuis)-opgaven; vergelijk de kaart. Zie voor de fonetische documentatie van enkele van deze (bakhuis)-opgaven het lemma "bakhuis" (3.1.2). Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5A, 35c en 60c: L 1, a-m; S 50; monogr.]
I-6
|
19397 |
stop |
stop:
stop (Q086p Eigenbilzen)
|
Voorwerp dat een wastafel afsluit om te voorkomen dat het water wegloopt (stop, stopsel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19376 |
stop, zekering |
plomb (fr.):
plon (Q086p Eigenbilzen)
|
Voorwerp dat elektrische stroom onderbreekt zodra die te sterk wordt (stop, plon) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
28881 |
stopnaald |
stopnaalde:
stopnølžǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
Grote naald om kousen en andere zaken mee te stoppen. Stopnaalden zijn langer dan naainaalden en hebben grotere ogen. Er zijn er in verschillende diktes. [N 62, 49c; Gi 1.IV, 53; monogr.]
II-7
|
29008 |
stoppen |
stoppen:
stopǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
Naaien met de stopsteek. De stopsteek wordt gebruikt om twee open kanten zo onzichtbaar mogelijk met elkaar te verbinden. [N 59, 59; N 59, 70; monogr.]
II-7
|