e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] onsje: [Vgl. WLD II.7: 25]  oezjə gaon (Eigenbilzen), streng: ( niet opgedraaid)  streng (Eigenbilzen), wrong: ⁄n vrong (Eigenbilzen), (opgedraaid)  vronk (Eigenbilzen) Aantal te samen gedraaide of gewonden bundel draden waarin garen in de handel komt (streng, streen, kluit) [N 79 (1979)] || Het wollen breigaren wordt in strengen verkocht: hoe heet zo een streng garen? [ZND 28 (1938)] III-1-3
strengen karklinken: kārkleŋkǝ (Eigenbilzen) Kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. Het ene uiteinde ervan zit aan de trekhaken van het haam of van het borsttuig vast, het andere aan de voorste schei of aan een haak in de berrie van de kar of wagen. De benamingen voor strengen die uit touw vervaardigd zijn, werden achteraan geplaatst. Bij het woordtype strengen is niet altijd mogelijk uit te maken of de opgegeven dialectvariant enkelvoud of meervoud is. Het lemma Veldstrengen, dat zijn strengen waarmee een paard een akkerwerktuig voorttrekt, is al eerder behandeld in WLD I, afl. 2, p. 178. [JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; N 13, 57, 58a en 58b] I-10
strijkijzer strijkijzer: streekezer (Eigenbilzen) Werktuig om linnengoed mee te strijken (strijkijzer, ijzer, strijkbout) [N 79 (1979)] III-2-1
stro stro/strouw: strō (Eigenbilzen) Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83] I-4
stroef sleeuw: sleetaan (Eigenbilzen) Stroef, gezegd van de tanden (b.v. na het eten van een zure appel) [N 10B (zj)] III-2-3
stronk, stengel van koolplanten stam: stam (Eigenbilzen) Het onderste en binnenste harde gedeelte van een koolplant waaruit de bladeren spruiten (stronk, stam). [N 82 (1981)] I-7
strontje wegeschijter: wègesjeter (Eigenbilzen), Volksremedie: bladeren langs de weg.  wègesjétər (Eigenbilzen), wenderik: wVn(d)ərik (Eigenbilzen) een zweertje op het ooglid? [DC 60 (1985)] || hoe heet het zweertje dat soms op het onderste ooglid komt (fr. orgelet) ? [ZND 16 (1934)] III-1-2
strontvlieg strontvlieg: strontfli.x (Eigenbilzen), strontvlieg (Eigenbilzen, ... ) strontvlieg: Kent u in uw dialect een woord om een soort van okergele vlieg aan te duiden die op uitwerpselen zit? [N100 (1997)] III-4-2
strooien dameshoed strooien hoed: strōəhut (Eigenbilzen) dameshoed, strooien of uit fijne houtvezel vervaardigde ~ [spannen-, boerinnenhoed] [N 25 (1964)] III-1-3
strooien hoed strooien hoed: stroənhut (Eigenbilzen) hoed, strooien ~ [N 25 (1964)] III-1-3