e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sukkelen sukkelen: sekkelen (Eigenbilzen), siggele (Eigenbilzen), sikkele(n) (Eigenbilzen) Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)] || Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (sukkelen, krenkelen, kwakkelen, op de sukkelbaan zijn). [N 107 (2001)] III-1-2
syfilis druiper: druiper (Eigenbilzen), syfilis: syfilis (Eigenbilzen) Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte, syfilis). [N 107 (2001)] III-1-2
taaien verrazen: ees veroaze (Eigenbilzen) ijs stuk maken door er steeds overheen te lopen [taaien] [N 112 (2006)] III-3-2
taal taal: toal (Eigenbilzen) taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)] III-3-1
tabernakel tabernakel (<lat.): het tabernaokel (Eigenbilzen), tabernakel (Eigenbilzen), tabernoakel (Eigenbilzen) Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)] III-3-3
tack semence: sǝmǭsǝ (Eigenbilzen) Het kleine, puntige, kantige taaie spijkertje met betrekkelijk grote kop, dat onder andere gebruikt wordt om het bovenleer voorlopig op de zool vast te maken, totdat die met pekdraad geregen is. Tacks zijn er in diverse maten. Volgens de informant van K 353 zijn semences heel kleine, scherpe, vierkantige spijkertjes met of zonder kop. Tack is een Engelse benaming. Het meervoud tacks wordt door de schoenmaker wel eens als een enkelvoud ge√Ønterpreteerd. Vandaar dat er meervoudsvormen voorkomen als taksǝ en tksǝ. De tacks van verschillende lengten en ook wel andere spijkertjes zoals steekstiften, rivets en haknagels, worden in een speciale, draaibare tacksenbak bewaard. Deze komt men bij veel schoenmakers tegen. Zie afb. 15. [N 60, 202b; N 60, 202c; N 60, 101; N 60, 201a; N 60, 235; N 60, 235a] II-10
tafel tafel: tōͅfəl (Eigenbilzen, ... ), tòfəl (Eigenbilzen) de tafel afvagen [ZND 32 (1939)] || een schoon tafel krassen (met een spijker, enz.) [ZND 28 (1938)] || tafel [ZND 49 (1958)] III-2-1
tafelgebed beden voor en na het eten: bèë ver en noa het ète (Eigenbilzen), vèr en noa het ète bèë (Eigenbilzen), gebed voor het eten: het gebed vér het éte (Eigenbilzen) Het tafelgebed vóór en na het eten. [N 96B (1989)] III-3-3
tafelpoot tafelenpoot: tofələpōt (Eigenbilzen) tafelpoot [DC 49 (1974)] III-2-1
tak van een geslacht tak: den tak (Eigenbilzen), tak (Eigenbilzen) de tak van een geslacht [natie, familie] [N 115 (2003)] III-2-2