17978 |
sukkelen |
sukkelen:
sekkelen (Q086p Eigenbilzen),
siggele (Q086p Eigenbilzen),
sikkele(n) (Q086p Eigenbilzen)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)] || Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (sukkelen, krenkelen, kwakkelen, op de sukkelbaan zijn). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18126 |
syfilis |
druiper:
druiper (Q086p Eigenbilzen),
syfilis:
syfilis (Q086p Eigenbilzen)
|
Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte, syfilis). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22524 |
taaien |
verrazen:
ees veroaze (Q086p Eigenbilzen)
|
ijs stuk maken door er steeds overheen te lopen [taaien] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
21826 |
taal |
taal:
toal (Q086p Eigenbilzen)
|
taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
23255 |
tabernakel |
tabernakel (<lat.):
het tabernaokel (Q086p Eigenbilzen),
tabernakel (Q086p Eigenbilzen),
tabernoakel (Q086p Eigenbilzen)
|
Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30901 |
tack |
semence:
sǝmǭsǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
Het kleine, puntige, kantige taaie spijkertje met betrekkelijk grote kop, dat onder andere gebruikt wordt om het bovenleer voorlopig op de zool vast te maken, totdat die met pekdraad geregen is. Tacks zijn er in diverse maten. Volgens de informant van K 353 zijn semences heel kleine, scherpe, vierkantige spijkertjes met of zonder kop. Tack is een Engelse benaming. Het meervoud tacks wordt door de schoenmaker wel eens als een enkelvoud ge√Ønterpreteerd. Vandaar dat er meervoudsvormen voorkomen als taksǝ en tksǝ. De tacks van verschillende lengten en ook wel andere spijkertjes zoals steekstiften, rivets en haknagels, worden in een speciale, draaibare tacksenbak bewaard. Deze komt men bij veel schoenmakers tegen. Zie afb. 15. [N 60, 202b; N 60, 202c; N 60, 101; N 60, 201a; N 60, 235; N 60, 235a]
II-10
|
19667 |
tafel |
tafel:
tōͅfəl (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
tòfəl (Q086p Eigenbilzen)
|
de tafel afvagen [ZND 32 (1939)] || een schoon tafel krassen (met een spijker, enz.) [ZND 28 (1938)] || tafel [ZND 49 (1958)]
III-2-1
|
23711 |
tafelgebed |
beden voor en na het eten:
bèë ver en noa het ète (Q086p Eigenbilzen),
vèr en noa het ète bèë (Q086p Eigenbilzen),
gebed voor het eten:
het gebed vér het éte (Q086p Eigenbilzen)
|
Het tafelgebed vóór en na het eten. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19833 |
tafelpoot |
tafelenpoot:
tofələpōt (Q086p Eigenbilzen)
|
tafelpoot [DC 49 (1974)]
III-2-1
|
20476 |
tak van een geslacht |
tak:
den tak (Q086p Eigenbilzen),
tak (Q086p Eigenbilzen)
|
de tak van een geslacht [natie, familie] [N 115 (2003)]
III-2-2
|