e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
takken (coll.) krop: krop (Eigenbilzen) takken, coll. [ZND 35 (1941)] III-4-3
taling sarcelle-tje: sersilleke (Eigenbilzen, ... ) eend: wintertaling (36 klein; bruine kop met groene wangen; broedt hier ook; roep [kruu, kruu] [N 09 (1961)] || eend: zomertaling (38 klein; bruine kop met witte wenkbrauw; broedt minder hier; roep ratelend [N 09 (1961)] III-4-1
tanden poetsen tanden poetsen: taanputse (Eigenbilzen), tanden wassen: taan wasse (Eigenbilzen), was ich m’n taan (Eigenbilzen), z`n taan wasse(n) (Eigenbilzen) Elke avond poets ik mijn tanden. [DC 64 (1989)] || Tanden poetsen [t. wassen] [N 114 (2002)] III-1-3
tandenborstel tandborstel: tandbjostel (Eigenbilzen, ... ), tandbjustel (Eigenbilzen, ... ) Een tandenborstel [N 114 (2002)] || Tandenborstel [DC 64 (1989)] III-1-3
tandenstoker tandkoter: tandkjètter (Eigenbilzen), tandkotertje: tandkjètterke (Eigenbilzen), tandstokje: tandstekske (Eigenbilzen) Een tandenstoker. Een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden zijn blijven zitten [tandenstoker, kloker, koter] [N 114 (2002)] III-1-3
tandpasta tandpasta: tandpasta (Eigenbilzen, ... ), tandzeep: tandzéép (Eigenbilzen, ... ) Tandpasta [DC 64 (1989)], [N 114 (2002)] III-1-3
tandpijn tandpijn: tandpijn (Eigenbilzen) ik heb tandpijn [ZND 34 (1940)] III-1-2
tandvlees tandvlees: tandvlèès (Eigenbilzen), tantvles (Eigenbilzen) hoe noemt men het tandvlees ? [ZND 49 (1958)] || tandvlees [bibbletjes, bibbertjes] [N 10 (1961)] III-1-1
tangbek lip: lep (Eigenbilzen) Het grijpende en/of snijdende gedeelte van een tang. Zie ook afb. 145. [N 33, 184] II-11
tante tant: tant (Eigenbilzen), tent (Eigenbilzen) tante (moei) [ZND 11 (1925)] III-2-2